Stand van zaken aanpassing box 3

De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst heeft op 26 juni de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken omtrent de eerder voorgestelde aanpassing van box 3.
Op 6 september 2019 heeft de toenmalige staatssecretaris aangegeven wat de aanpassing van box 3 zou gaan inhouden. Het was de bedoeling om op de kortere termijn belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen. Daarbij bleef het forfaitaire stelsel in stand. Voor de langere termijn is toegezegd om “meer fundamentele beleidsopties uit te werken op terrein van het belasten van vermogen, mede in samenhang met ander vermogen en andere vermogensinkomsten”. Dit is gedaan in de recent gepubliceerde Bouwstenen voor een beter belastingstelsel.
Het voorstel van de vorige staatssecretaris heeft geleid tot veel reacties uit de samenleving, van individuele burgers tot brancheorganisaties en de AFM. Hoewel sprake is van brede steun voor het tegemoet komen van spaarders, is er kritiek op de herverdeling ten nadele van belastingplichtigen die relatief veel overige bezittingen of schulden in box 3 hebben met relatief lage werkelijke rendementen. De kern van de kritiek is dat door de aanpassingen kleine beleggers zich gedwongen voelen in zeer risicovolle beleggingen te stappen.
Het kabinet concludeert dat het voorstel van 6 september 2019 tegemoet komt aan de belangen van alle spaarders, maar andere groepen onevenredig benadeelt. Dit leidt tot onevenwichtige uitkomsten. Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om op de langere termijn het box 3 stelsel te hervormen.
De staatssecretaris onderzoekt de mogelijkheden om een groot deel van de spaarders en de relatief kleine beleggers op korte termijn tegemoet te komen. Het streven is om op Prinsjesdag een concreet voorstel aan te bieden.
In de brief gaat de staatssecretaris Vijlbrief ook nog in op het advies inzake de box 3-heffing voor de jaren 2013-2016 van 9 maart 2020 van de heren prof. mr. T. Barkhuysen, mr. P.J. van Amersfoort en prof. mr. R.H. Happé, en de notitie van het CPB over Rendementen op spaargeld en staatsobligaties 2013-2016 van maart 2020. De voorlopige conclusie van Vijlbrief is dat “op basis van het deskundigenadvies en de notitie van het CPB […] - kort gezegd - dat hieruit geen eenduidig beeld naar voren komt of, en zo ja in hoeverre er in de jaren 2013-2016 sprake was van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden”. Dit vraagt nadere bestudering. Op Prinsjesdag volgt de kabinetsreactie.
(Brief staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst, 26 juni 2020, kenmerk  2020-0000121324)

(juli 2020)