Een man sluit in 2000 een lijfrenteverzekering. Op 12 juli 2018 verklaart de inspecteur van de Belastingdienst in een saldoverklaring dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 2001 tot en met 2011 een bedrag van € 4.292 aan betaalde lijfrentepremie niet in aftrek heeft gebracht. Op 18 juli 2018 koopt de man de lijfrenteverzekering met een waarde van € 12.237 af. Bij de aanslag is rekening gehouden met negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen over het verschil van € 7.945. Over hetzelfde bedrag is revisierente berekend.
De man is van mening dat alleen het rendement dat toe te rekenen is aan de afgetrokken premies in de heffing betrokken mag worden. Ook vindt de man het berekenen van revisierente over het volledige rendement op de lijfrenteverzekering onlogisch.
Volgens de rechtbank volgt uit de wettelijke bepalingen - artikelen 3.133 en 3.137 Wet IB 2001 - dat “de volledige afkoopsom - dus inclusief het rendement - belast is. Er is enkel een uitzondering voor niet afgetrokken premies.” En volgens de rechtbank is op grond van artikel 30i Algemene wet inzake rijksbelastingen de grondslag waarover de revisierente wordt berekend de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak. Dat is in dit geval de afkoopsom van € 12.237. De Belastingdienst heeft revisierente in rekening gebracht over het saldodeel van € 7.945. De rechtbank is dan ook van mening dat niet te veel revisierente in rekening is gebracht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
(Rechtbank Noord-Nederland, 2 maart 2021, nr. LEE 20/449, ECLI:NL:RBNNE:2021:658)
(mei 2021)