Het Hof Den Bosch heeft geoordeeld in een zaak tussen een inspecteur en een man met een uit België voortgezette pensioenregeling. De man, woonachtig in België, werkt sinds 2007 voor een Nederlandse BV, onderdeel van een groter concern. De Belgische pensioenregeling met afkoopmogelijkheid besloot de man voort te zetten en hij kreeg hiervoor in 2015 van de Nederlandse Belastingdienst met terugwerkende kracht een beschikking die vijf jaar geldig was. De beschikking eindigde in 2012. Voor het jaar 2013 heeft de man vervolgens aangifte gedaan waarbij hij rekening hield met de ingehouden pensioenpremies. De inspecteur corrigeerde deze aangifte middels een aanslag waarin de pensioenpremies tot het loon werden gerekend. Een gang naar de rechter volgde waarbij in geschil was of de pensioenpremies niet tot het loon moesten worden gerekend.
De beschikking die is afgegeven om de Belgische pensioenregeling aan te wijzen als een zuivere pensioenregeling gold voor een periode van vijf jaar. Na afloop van de periode stopt de aanwijzing en werd de Belgische pensioenregeling voor Nederlandse begrippen een onzuivere regeling vanwege de mogelijkheid tot afkoop die was opgenomen. Nieuw beleid in het Besluit internationale aspecten van pensioen en stamrechten stelt de standaardtermijn van aanwijzing sinds het verschijnen van het besluit in 2015 op tien jaar als in het belastingverdrag met het betreffende land geen termijn is genoemd. De man vindt dat zijn Belgische pensioenregeling daarom voor een periode van 10 jaar moest worden aangewezen. In het hoger beroep wijst het Hof erop dat voor de termijn van vijf is aangesloten bij de maximale detacheringstermijn en verwerpt het standpunt van de man.
Tot slot voert de man aan dat hij nadelig wordt behandeld in vergelijking met een grensarbeider die in Nederland woont en in België werkt. De inspecteur bevestigt dat in deze vergelijkbare situatie wel aftrek van premies wordt toegestaan vanwege een begunstigend beleid dat door de Nederlandse Belastingdienst wordt gevoerd. Het Hof gaat mee in dit standpunt en ziet geen rechtvaardiging voor deze begunstigende behandeling. Het Hof oordeelt dat de inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
(Hof ’s-Hertogenbosch, 25-01-2019, nr. 17/00633, ECLI:NL:GHSHE:2019:251)
(april 2019)