De Kennisgroep Verzekeringsproducten en Assurantiebelasting heeft een vraag en antwoord (V&A) gepubliceerd.
Startpunt is artikel 3.127, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) waarin de imputatie op de jaarruimte is geregeld. Zo moet het (gezamenlijke) bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen betaalde of verrekende premies, gedeeld door de nettofactor, worden geïmputeerd.
Aan de kennisgroep is de vraag gesteld of de nettofactor van het kalenderjaar of van het voorafgaande kalenderjaar moet worden gehanteerd. De kennisgroep geeft als antwoord dat de nettofactor van het kalenderjaar moet worden gehanteerd. Reden is dat in de wettekst niet staat dat het gaat om de nettofactor van het voorafgaande kalenderjaar.
De kennisgroep trekt hierbij een parallel met de berekening van de pensioenaangroei volgens het vierde lid, onderdeel a van artikel 3.127, Wet IB 2001. Voor de toe te rekenen aangroei in het voorafgaande kalenderjaar wordt ook uitgegaan van de vermenigvuldigingsfactor van het kalenderjaar waarover de jaarruimte wordt berekend.
(KG:070:2023:6, 1 juni 2023)
Noot:
In feite zou dit een overbodig V&A moeten zijn. Rekening houden met nettopensioen bij het berekenen van de jaarruimte, staat gelijk aan het vergelijken van appels met peren. Nettopensioen ziet op inkomen boven de grens van € 128.810. En jaarruimte ziet op inkomen tot en met de grens van € 128.810. Maar op de een of andere manier dringt dit besef bij de wetgever niet door.
(juni 2023)