FA Nieuwsbrief april 2020

Jaargang 8 nummer 9

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Coronacrisis: coulance bij betalen pensioenpremies | Kort bericht
Pensioenopbouw tijdens tijdelijke arbeidsduurverkorting in verband met coronavirus | Kort bericht

Lijfrente

Duidelijkheid over waardering saldolijfrente bij afrekening per 31 december 2020 | Kort bericht

Eigen woning en Kapitaalverzekeringen

Ook na 30-jaarstermijn renteaftrek onbelaste KEW-uitkering mogelijk?| Artikel

Sparen en beleggen

AFM ziet nadelen in voorstel hervorming box 3| Kort bericht

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële) wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving.
Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

 

 

Artikelen

Ook na 30-jaarstermijn renteaftrek onbelaste KEW-uitkering mogelijk?

Fiscale Zaken VIVAT

Vraag: Een klant had op 1 januari 2001 een (bestaande) eigenwoningschuld van € 195.000. Per 1 mei 2001 heeft zij een Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW) gesloten. Deze zal € 180.000 uitkeren per 1 mei 2031. De renteaftrek eindigt uiterlijk 1 januari 2031. Is de uitkering uit de KEW daarna nog wel vrijgesteld? Anders geformuleerd: is ook na afloop van de 30-jaarstermijn zoals die geldt voor de renteaftrek een onbelaste KEW-uitkering mogelijk?

Korte berichten

Coronacrisis: coulance bij betalen pensioenpremies

Bedrijven en complete sectoren hebben acute liquiditeitsproblemen door de coronacrisis. De Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars hebben daarover overleg gevoerd. Uitkomst is dat pensioenuitvoerders - pensioenfondsen, verzekeraars en premiepensioeninstellingen - ondernemers die door de coronacrisis in acute problemen komen (of zijn gekomen) zoveel mogelijk tegemoet komen bij problemen inzake het betalen van de pensioenpremies. 
De problematiek per sector of werkgever verschilt. Daarom wordt maatwerk geboden op basis van volgende oplossingsrichtingen:

  • Pensioenuitvoerders treffen een betalingsregeling met individuele werkgevers. De individuele werkgever meldt zich in dat geval bij de pensioenuitvoerder.
  • Binnen de wettelijke mogelijkheden worden de betalingstermijnen waarbinnen werkgevers pensioenpremies moeten afdragen voor getroffen sectoren en werkgevers verruimd.
  • Bij het innen van pensioenpremies voeren pensioenuitvoerders een minder strikt invorderingsbeleid. Bijvoorbeeld door in getroffen sectoren het inschakelen van incassobureaus en/of het opleggen van administratieve boetes uit te stellen.

Wettelijke voorschriften voor invorderingsinspanningen en betalingstermijnen beperken de ruimte voor maatwerk op dit moment. Op korte termijn vindt hierover overleg plaats tussen het Verbond, de Pensioenfederatie, De Nederlandsche Bank en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ondernemers die in acute problemen komen met het betalen van hun pensioenpremies wordt aangeraden de website van hun pensioenuitvoerder te raadplegen en zo nodig daarmee contact op te nemen (of met hun financieel adviseur).
Betrokken partijen verwachten dat in de door de overheid aangekondigde ‘Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud’ ook een bijdrage zit voor de door de werkgever te betalen pensioenpremies. 
(Stichting van de Arbeid, Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars, 21 maart 2020)

(april 2020)

Pensioenopbouw tijdens tijdelijke arbeidsduurverkorting in verband met coronavirus

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) heeft een vraag en antwoord gepubliceerd over de mogelijkheden om de pensioenopbouw voort te zetten bij een tijdelijke arbeidsduurverkorting vanwege de maatregelen rondom het coronavirus Covid-19. Als gevolg van het virus passen werkgevers voor (een deel van) hun werknemers tijdelijke arbeidsduurverkorting toe. Het CAP geeft aan dat er mogelijkheden zijn om de pensioenopbouw ongewijzigd voort te zetten zonder rekening te moeten houden met de toegepaste tijdelijke arbeidsduurverkorting.
Het begrip ‘pensioengevende diensttijd’ is vastgelegd in artikel 18g van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Vervolgens is dit nader uitgewerkt in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB) en onderdeel 2.3 van het Verzamelbesluit pensioenen van 11 december 2018, nr. 2018-28514.
Het CAP benoemt met name de volgende situaties:

  • Arbeidsduurverkorting waarbij de dienstbetrekking geheel in stand blijft.
    In dat geval blijft er gewoon sprake van pensioengevende diensttijd (als bedoeld in de artikel 10a, eerste lid, onderdeel a, UBLB). Een lager pensioengevend loon hoeft geen probleem te zijn. Voorwaarde is dat sprake is van een gebruikelijke loonsverlaging. Pensioenopbouw kan worden voortgezet over het loon dat voorafgaande aan de arbeidsduurverkorting werd genoten.
  • Arbeidsduurverkorting waarbij de dienstbetrekking (gedeeltelijk) tijdelijk wordt beëindigd.
    Ontvangt de werknemer een inkomensvervangende loongerelateerde uitkering ontvangt (denk aan een WW-uitkering), is er sprake van pensioengevende diensttijd (als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, UBLB (eerste deel)). Ook in dit geval mag de pensioenopbouw worden voortgezet op basis van het pensioengevend loon dat voorafgaande aan de arbeidsduurverkorting werd genoten.
  • Arbeidsduurverkorting waarbij geen sprake is van onvrijwillig ontslag of er geen inkomensvervangende loongerelateerde uitkering wordt ontvangen.
    In dat geval kan er - onder voorwaarden - gebruik gemaakt worden van de vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw (in de zin van artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, UBLB (tweede deel) en onderdeel 2.3 van het Verzamelbesluit pensioenen van 11 december 2018, nr. 2018-28514).

(Centraal Aanspreekpunt Pensioenen, V&A 20-004, 16 maart 2019)

Noot:

In het kader van het coronavirus zijn in korte tijd veel maatregelen getroffen. Dit vraag en antwoord past in dit beeld en is een goede zaak. Vraag is wel of werkgevers in staat zijn om de bijbehorende pensioenpremie op te brengen. Hierbij is ook nog de vraag of in de door de overheid aangekondigde ‘Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud’ een bijdrage voor de te betalen pensioenpremies (als onderdeel van de totale loonkosten) zal worden opgenomen. Dat zou naar onze mening wel wenselijk zijn.

(april 2020)

Duidelijkheid over waardering saldolijfrente bij afrekening per 31 december 2020

Via een nieuwsbrief heeft de Belastingdienst kenbaar gemaakt hoe een saldolijfrente aan het einde van dit kalenderjaar gewaardeerd dient te worden. Het gaat hierbij om de zogenoemde zuivere saldolijfrente (rechten op periodieke uitkeringen en/of verstrekkingen die zijn gesloten vóór 14-9-1999 en waarvoor de betaalde premie in het geheel niet voor aftrek als persoonlijke verplichtingen respectievelijk als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking konden komen).

De nieuwsbrief is een aanvulling op de Handleiding Gegevensaanlevering van Verzekeringsproducten 2020. Verzekeraars moeten de volgende gegevens aanleveren:

1.    de waarde in het economische verkeer van het recht op 31-12-2020;

2.    het totaal van de tot en met 31-12-2020 betaalde premie(s);

3.    het totaalbedrag van de tot en met 31-12-2020 genoten uitkering(en).

De Belastingdienst geeft aan dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de waarde in het economische verkeer (WEV) voor wat betreft de hiervoor beschreven afrekenverplichting (box 1-waardering) en die op grond van artikel 5.19 Wet IB 2001 (box 3-waardering).

De Belastingdienst schrijft de zogenoemde netto contante waarde-methode (NCW-methode) voor. Bij deze methode worden de toekomstige uitkeringen van de betreffende saldolijfrente netto contant gemaakt naar 31 december 2020.

Bij de berekening van de netto contante waarde moet rekening worden gehouden met:

  • afgesproken rendementen over het opgebouwde kapitaal (met name van belang bij de zogenoemde euro-opbouwverzekeringen);
  • de per 31 december 2020 meest recente prognosetafel;
  • een rekenrente gebaseerd op het U-rendement per 31 december 2020 plus een opslag van 0,5% (voor het netto contant maken van de toekomstige uitkeringen).

In de bijlage bij de nieuwsbrief zijn vier rekenvoorbeelden opgenomen.

Verzekeringnemers mogen uitgaan van de in de verzekering aanwezige waarde per 31 december 2020 als voor de vaststelling van het verzekerd kapitaal op expiratiedatum is afgesproken om uit te gaan van: 

  • een variabel percentage, dat beoogt aan te sluiten bij de ontwikkeling van de marktrente,
  • een winstdelende oprenting, 
  • een beleggingsopbouwverzekering.

Winstbijschrijving moet worden meegenomen voorzover per 31 december 2020 sprake is van verhoging van het verzekerde kapitaal als gevolg van per die datum gegarandeerde winstbijschrijving.

Wanneer een verzekeringnemer van mening is dat voor hem of haar een andere waarde economisch verkeer van toepassing is, kan deze waarde worden aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting of vooraf contact worden opgenomen met de Belastingdienst.

(Nieuwsbrief renseignering levensverzekeringen, Belastingdienst (Odb-website) 31 maart 2020)

Noot:

In Financieel Actief is uitgebreid aandacht besteed aan het einde van het overgangsrecht in het artikel ‘Wat gebeurt er met de saldolijfrente eind 2020?’

De nieuwsbrief van de Belastingdienst is hier te vinden.

(april 2020)

AFM ziet nadelen in voorstel hervorming box 3

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) ziet in het voorstel om box 3 te wijzigen belangrijke nadelen. De AFM ziet met name risico’s voor onwenselijke gedragsveranderingen door (potentiële) beleggers.
Oorzaak is de nieuwe vormgeving van de heffingsgrondslag. De spreiding in de portefeuille van beleggers is groot. Het werkelijke rendement kan daardoor flink afwijken van het gehanteerde rendement over een gemiddelde portefeuille. Het belastingstelsel geeft daarmee een prikkel tot aanpassing van de portefeuille. Beleggers gaan mogelijk risicovoller beleggen omdat defensief beleggen ‘uiterst onaantrekkelijk’ wordt. Dat kan potentiële beleggers er van weerhouden om te gaan beleggen. Of beleggers gaan beleggen buiten AFM-toezicht.
Omdat defensief beleggen onaantrekkelijk wordt, is het ook mogelijk dat beleggingsondernemingen besluiten om defensievere profielen niet meer aan te bieden.
De AFM geeft aan dat voor beleggingen een relatief hoog forfaitair rendementspercentage geldt van 5,33%. En op basis van de huidige informatie zal dit percentage per 2021 met ongeveer 40 basispunten stijgen. De AFM heeft ook twijfels bij het gebruik van een forfaitair rendement bij beleggingen. Bij sparen liggen de werkelijke rentes dichter bij elkaar. De belastingdruk voor defensievere beleggers is waarschijnlijk (veel) hoger dan 33%. Dat probleem wordt met het voorstel voor de spaarders juist opgelost.
Ook constateert de AFM dat in het forfaitaire rendement het brutorendement als uitgangspunt wordt genomen. Ten onrechte wordt geen rekening gehouden met beleggingskosten (die door de AFM gemiddeld worden geschat op ruim 1%).
(Brief Autoriteit Financiële Markten aan de minister en staatssecretaris van Financiën, 11 maart 2020, kenmerk JiBn-20011207)

Noot:

Met haar brief geeft de AFM een duidelijk signaal af: de plannen voor box 3 lossen wellicht de problemen voor spaarders op, maar zij creëren extra problemen voor beleggers. En dat kan niet de bedoeling zijn. Deze kritiek is zeker niet nieuw - wij constateerden dat al direct na het verschijnen van de plannen - maar de AFM is geen partij die het kabinet zo maar terzijde kan schuiven. Mogelijk weet de brief van de AFM de minister en staatssecretaris van hun plannen af te houden en nadrukkelijker na te laten denken over alternatieven.

(april 2020)

Korte berichtenlabel

Korte berichten