Belastingplan 2014 aangenomen door Tweede Kamer: nog veel aandachtpunten!

Kees van Oostwaard Athora

Op 19 november 2013 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel Belastingplan 2014 1) aangenomen. Het wetsvoorstel bevat ingrijpende maatregelen voor goudenhanddrukstamrechten. Daarnaast valt de verhoogde eenmalige schenkvrijstelling voor de eigen woning op. In dit artikel sta ik stil bij de uiteindelijke vormgeving van beide onderdelen van het wetsvoorstel. De Eerste Kamer kan immers het wetsvoorstel niet meer aanpassen, alleen afwijzen. Maar afwijzen ligt niet voor de hand.

Goudenhanddrukstamrechten

De inhoud van het wetsvoorstel is op het punt van de stamrechten niet veranderd en toch is er het nodige nieuws op dit terrein. En dat is maar goed ook, want er waren nog diverse onduidelijkheden die om opheldering vroegen.
Om die reden heb ik in mijn vorige bijdrage aangegeven dat het verstandig is om alles rondom het ontslag (vaststellingsovereenkomst, ontslagdatum, stamrechtovereenkomst en betaling) vóór 1 januari 2014 te regelen. Inmiddels is duidelijk dat de staatssecretaris een soepel standpunt wenst in te nemen, maar daarmee zijn helaas niet alle onduidelijkheden uit de weg geruimd.

Vaststellings-/stamrechtovereenkomst

Ongewijzigd is het feit dat het ontslag vóór 1 januari 2014 door de werkgever moet zijn aangezegd. Dit betekent dat er een vaststellingsovereenkomst moet zijn waarin een concrete ontslagdatum en de hoogte van de ontslagvergoeding is opgenomen. Tevens moet uit de overeenkomst “blijken dat de werkgever aan zijn werknemer een aanspraak toekent op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon.” 2) Nu is het in de praktijk niet ongebruikelijk dat de werkgever in de vaststellingsovereenkomst de keuze laat tussen een uitkering ineens en een stamrecht onder te brengen bij een nader te bepalen professionele uitvoerder of eigen stamrecht-B.V. Echter, uit een dergelijke bepaling blijkt niet de definitieve keuze van de werknemer voor een stamrecht. Die werknemer zal dus vóór 1 januari 2014 zijn werkgever - schriftelijk (in verband met de bewijslast) - moeten laten weten dat hij heeft gekozen voor een stamrechtaanspraak, dan wel voor 1 januari 2014 een stamrechtovereenkomst moeten hebben gesloten. Het is ook mogelijk om in de vaststellingsovereenkomst direct de juiste tekst op te nemen - dus uitsluitend de mogelijkheid een stamrecht te sluiten - maar dat zal in de praktijk toch niet vaak het geval zijn, vrees ik.

Ontslagdatum

De staatssecretaris heeft aangegeven dat de ontslagdatum niet in 2013 hoeft te liggen, maar het aanzeggen van het ontslag moet wel in 2013 hebben plaatsgevonden. Ook moet het ontslag “binnen een korte termijn uitgevoerd worden. Van een korte termijn is in ieder geval sprake als het gaat om de wettelijke opzegtermijn (met een maximum van 6 maanden).” 3) Dat lijkt duidelijker dan het wellicht is. In de praktijk merk ik dat dit wordt uitgelegd op een wijze dat een ontslag op 30 juni 2014 altijd zal kwalificeren voor het overgangsrecht. Maar dat staat er zeker niet. Zo verschilt de wettelijke opzegtermijn per werknemer, want die opzegtermijn is afhankelijk van de duur van het arbeidsverband (en ook het soort arbeidsverband) 4).
Sterker nog: als de tekst van de staatssecretaris letterlijk wordt gelezen zou een werknemer - met een dienstverband van bijvoorbeeld 16 jaar - die op 1 november 2013 ontslag aangezegd krijgt, een ontslagdatum van 1 februari 2014 moeten krijgen, om te voldoen aan het criterium korte termijn, zijnde in ieder geval de wettelijke opzegtermijn. Maar de staatssecretaris laat wel enige ruimte in zijn tekst dat in ieder geval sprake is van een korte termijn als de gebruikelijke opzegtermijn wordt gehanteerd. Uitzonderingen zijn dus mogelijk. Maar welke? Dat betekent dat betrokkenen bij een termijn langer dan de wettelijke opzegtermijn afhankelijk worden van het oordeel van de Belastingdienst. En die kan dan maar beter vooraf worden gevraagd om teleurstellingen achteraf te voorkomen.

Betaling

Het heeft even geduurd, maar uiteindelijk is duidelijk geworden dat de betaling voor een bancair stamrecht ook in 2014 mag plaatsvinden. Dan is het overgangsrecht ook van toepassing. Voorwaarde is natuurlijk wel dat aan de andere voorwaarden zoals hiervoor besproken, is voldaan.

De 80%-regeling

Inmiddels is de cruciale datum van 15 november 2013 gepasseerd. Cruciaal omdat het geld voor die datum naar de uitvoerder van het stamrecht moest zijn overgemaakt om gebruik te kunnen maken van de 80%-regeling. Bij volledige opname van het stamrechttegoed in 2014 is slechts 80% van de waarde van dat tegoed te belasten, mits vóór 15 november 2013 het stamrechtkapitaal is overgemaakt naar een toegelaten uitvoerder. Daarbij verdient een aantal aspecten aandacht.
Op de eerste plaats de vraag of het wel aantrekkelijk is om het stamrechtkapitaal in 2014 op te nemen. Als het voornemen of de wens al bestond om op afzienbare termijn over het geld te beschikken, dan is de 80%-regeling een buitenkansje. Maar als het geld pas over bijvoorbeeld 10 jaar nodig is als aanvulling op het inkomen, kan het zo zijn dat de vermogensrendementsheffing in box 3 het voordeel van de 80%-regeling teniet doet.

Voorbeeld
X is in 2011 ontslagen en heeft een goudenhanddrukstamrecht dat op 1 januari 2014 € 150.000 waard is. Afrekenen per 1 januari 2014 betekent dat niet € 150.000 wordt belast, maar € 120.000 (80% van € 150.000). Uitgaand van een (marginaal) tarief van 52% over het verschil van € 30.000, bedraagt het voordeel € 15.600.
Stel dat X het bedrag pas in 2025 denkt nodig te hebben - en niet via periodieke uitkeringen alvast extra inkomsten wenst te ontvangen - en daarnaast ook nog eens € 25.000 op verschillende bankrekeningen heeft staan (de algemene vrijstelling in box 3 benut X dus al volledig). Bij opname in 2014 en een gelijkblijvend kapitaal (dus zonder rendement) betaalt X dan jaarlijks € 1.800 aan vermogensrendementsheffing, contant gemaakt met een rekenrente van 4% is dat bijna € 15.800.

 

Op de tweede plaats moet in het oog worden gehouden dat het moet gaan om een volledige opname. De laatste jaren zijn de bancaire stamrechten populair. Vanwege het zogenoemde depositogarantiestelsel zijn grotere afkoopbedragen bij verschillende uitvoerders ondergebracht. Als die bedragen van een ontslaguitkering afkomstig zijn, zullen al die (bancaire) stamrechttegoeden moeten worden opgenomen in 2014 om van de 80%-regeling gebruik te kunnen maken. En dat geldt bijvoorbeeld ook als een deel van de ontslagvergoeding is ondergebracht bij een verzekeraar en een deel bij een bank. Of alles bij verschillende verzekeraars, al zal dit laatste in de praktijk niet vaak voorkomen zo is mijn inschatting.

En verder …

Verder is duidelijk geworden dat bij elke handeling met een stamrechttegoed op of na 1 januari 2014 geen revisierente verschuldigd is. Die sanctie is dus geheel van de baan. Dat neemt niet weg dat nog steeds een gedeeltelijke afkoop fiscaal wordt beschouwd als een gehele afkoop, en daarmee leidt tot belastingheffing over de gehele waarde. Maar dat betekent weer niet dat dan de 80%-regeling van toepassing is. Daarvoor moet toch echt het totale tegoed worden opgenomen.

Verhoogde schenkingsvrijstelling voor eigen woning

Met de aanname van het Belastingplan 2014 door de Tweede Kamer is de wettelijke verankering van de verruimde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning een stap dichterbij gekomen. Nog even de voorwaarden op een rij:
- de schenking moet plaatsvinden vóór 1 januari 2015 5) (met uitzondering van schenkingen voor de aflossing van restschulden; deze maatregel is structureel);
- in de aangifte schenkbelasting moet een beroep worden gedaan op de verruimde vrijstelling;
- de schenking moet worden gedaan onder de opschortende voorwaarde dat de begunstigde van de schenking een eigen woning heeft verworven (of een recht van erfpacht, opstal of beklemming heeft afgekocht, of een eigenwoningschuld heeft afgelost);
- de schenking moet worden gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat deze vervalt als de het geschonken bedrag niet in het jaar van schenking of de daarop volgende twee kalenderjaren is besteed aan verbetering of onderhoud van de eigen woning
- bij een restschuld geldt de opschortende voorwaarde dat met het volledige geschonken bedrag de restschuld na vervreemding van de eigen woning geheel of gedeeltelijk heeft afgelost;
- bij schenking door de ouders wordt de schenkingsvrijstelling verminderd met eventuele eerdere schenkingen voor de eigen woning (op basis van de lagere vrijstelling zoals die eerder al gold voor de eigen woning); met de normale vrijstelling  (in 2013 € 5.141 per jaar) voor schenkingen van ouders aan kinderen hoeft geen rekening te worden gehouden).

Via een amendement 6) is op de valreep de vrijstelling voor schenkingen voor restschulden verruimd. De vrijstelling was in het wetsvoorstel beperkt tot schenkingen voor restschulden die waren ontstaan op 29 oktober 2012 of later. Alleen schulden ontstaan op of na 29 oktober 2012 kunnen namelijk kwalificeren als restschuld waarvoor de rente aftrekbaar is. Het amendement breidt het begrip restschulden waarvoor de vrijstelling kan worden toegepast, uit naar restschulden ontstaan vóór 29 oktober 2012. Daarvoor wordt in het amendement het begrip negatief vervreemdingssaldo gehanteerd. Het negatief vervreemdingssaldo hoeft lang niet altijd samen te vallen met de schuld die de woningverkoper overhoudt na verkoop van de woning. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een eerder ontstane eigenwoningreserve is meegefinancierd. Maar vanuit het oogpunt van controleerbaarheid voor de Belastingdienst, is deze keuze te begrijpen.
Om dit amendement te bekostigen wordt de bovengrens van de eerste tariefschijf in de Successiewet 1956 7) eenmalig – voor het jaar 2014 – verlaagd met € 3.000 tot € 115.254.

Het vervolg

De komende weken vergadert de commissie Financiën van de Eerste Kamer diverse malen over het Belastingplan 2014. Naar verwachting kan dan in de plenaire vergadering van dinsdag 17 december 2013 over het Belastingplan 2014 worden gestemd. Door het akkoord van VVD, PvdA, D’66, ChristenUnie en SGP hoeft niet al te veel vuurwerk meer te worden verwacht over de hiervoor besproken punten.
In de tussentijd moeten werkgevers, werknemers, adviseurs en uitvoerders hard aan de slag om de laatste stamrechtaanspraken zorgvuldig af te wikkelen.

1) Kamerstukken 33 752
2) Brief staatsecretaris van Financiën aan Tweede Kamer, 8 november, kenmerk AFP/2013/756
3) Brief staatsecretaris van Financiën aan Tweede Kamer, 8 november, kenmerk AFP/2013/756
4) Denk aan het onderscheid bepaalde en onbepaalde tijd, maar ook voor bestuurders gelden andere termijnen
5) Schenkingen zijn mogelijk vanaf 1 oktober 2013
6) Kamerstukken 33 752, nr. 58
7) Artikel 24