Onder deze titel presenteerden Mark Rutte en Diederik Samsom op 29 oktober 2012 het nieuwe regeerakkoord. Slechts 47 dagen na de verkiezingen en dat mag een prestatie van formaat worden genoemd. Ook noodzakelijk in deze tijden van economische crises. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we de verschillende onderdelen van het regeerakkoord niet kritisch moeten bezien. In dit artikel sta ik stil bij de wijzigingen op het terrein van de eigen woning, oudedagsvoorzieningen en de arbeidsmarkt (inclusief ontslaguitkeringen).
De eigen woning
Betrekkelijk weinig woorden worden gebruikt om de maatregelen op de woningmarkt te presenteren. Maar de impact zal er niet minder door zijn.
Handhaving wetsvoorstel annuïtair aflossen
Op de eerste plaats geven de betrokken partijen aan de al aangekondigde voorwaarde van annuïtair aflossen als voorwaarde voor renteaftrek voor nieuwe eigenwoningleningen te handhaven (net als de structurele verlaging van de overdrachtsbelasting). Maar onduidelijk is of het op Prinsjesdag ingediende wetsvoorstel ‘Wet herziening fiscale behandeling eigen woning’ ongewijzigd blijft. Vooralsnog ga ik daar wel van uit. En dat zou ook per 1 januari 2013 het einde zijn van de kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning, althans voor nieuwe gevallen.
Nieuwe maatregel
Nieuw is de extra beperking van de hypotheekrenteaftrek voor nieuwe en bestaande eigenwoningschulden. Met ingang van 1 januari 2014 wordt het maximale tarief waartegen de rente kan worden afgetrokken in stappen van een half procent per jaar verlaagd. De verlaging start bij het toptarief (vierde schijf; nu 52%) en teruggebracht naar het tarief van de derde schijf (momenteel 42%).
De helft van de besparing wordt teruggegeven in de vorm van een verlaging van het toptarief en eveneens voor de helft door een verlenging van de derde schijf.
Restschuldfinanciering
Recent is gebleken dat restschulden na verkoop van de eigen woning in de praktijk een groeiend probleem vormen. In het regeerakkoord is daarom vastgelegd dat de rente betaald op restschulden tijdelijk (maximaal vijf jaar) en onder voorwaarden kunnen worden afgetrokken.
Huurmarkt
In de gereguleerde huursector zal de maximale huurprijs niet meer volgens het puntensysteem worden bepaald. De maximale huurprijs kan voortaan maximaal 4,5% van de WOZ-waarde van de woning bedragen. Verhuurders mogen werken met de zogenoemde huursombenadering, dat wil zeggen kijkend naar de gehele woningvoorraad.
De huurtoeslag blijft zoals deze nu is.
Conclusie
Winst van dit regeerakkoord is dat er snel duidelijkheid komt. Duidelijkheid waar de markt al lang op wacht. Vraag is wel of dit het complete pakket de huizenmarkt uit het slop gaat trekken. Sommige huurders zullen zich wellicht gedwongen voelen een woning te kopen (mits dat natuurlijk niet substantieel duurder is dan blijven zitten in de huurwoning). Maar de in voorkomende gevallen optredende combinatie van annuïtair dalende geldleningen én een lager aftrektarief kan funest zijn voor de woningmarkt. Neem een huidige huizenbezitter die wil verhuizen naar een duurdere woning of die wil verbouwen. Die wordt geconfronteerd met én een deel verplicht annuïtair dalende lening én ook nog eens aftrek tegen een dalend tarief. Deze niet geringe groep huizenbezitters zal zich wel twee keer bedenken alvorens dit te ondergaan. Voor de starters mag wellicht weinig veranderen ten opzichte van de plannen van Prinsjesdag – starters hebben over het algemeen geen inkomen in de hoogste belastingschijf – maar moeilijk blijft het ook voor hen. Kortom: een verdere daling van de huizenprijzen is zeker denkbaar.
Oudedagsvoorzieningen
De meeste opvallende wijzigingen zijn te vinden op het terrein van de oudedagsvoorzieningen. Dit onderwerp leek met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd volgens het Deelakkoord te zijn afgerond. Maar plotseling was daar de aftopping van de pensioengrondslag en een forse vermindering van het maximale opbouwpercentage. Dit zal ook gaan gelden voor lijfrenten.
AOW
De AOW-leeftijd wordt per 1 januari 2013 volgens onderstaand schema stapsgewijs verhoogd en vanaf 2021 gekoppeld aan de levensverwachting. Dit was al in het Deelakkoord overeengekomen. Dit leidt tot het volgende overzicht:
GeborenAOW inAOW-leeftijdna 31-12-1947 en vóór 1-12-1948201365 jaar + 1 maandna 30-11-1948 en vóór 1-11-1949201465 jaar + 2 maandenna 31-10-1949 en vóór 1-10-1950201565 jaar + 3 maandenna 30-09-1950 en vóór 01-07-1951201665 jaar + 6 maandenna 30-06-1951 en vóór 01-04-1952201765 jaar + 9 maandenna 31-03-1952 en vóór 01-01-1953201866 jaarna 31-12-1952 en vóór 01-09-1953201966 jaar + 4 maandenna 31-08-1953 en vóór 01-05-1954202066 jaar + 8 maandenna 30-04-1954 en vóór 01-01-1955202167 jaar
De eerder in het Deelakkoord geïntroduceerde overbruggingsregeling voor de AOW blijft bestaan. Verder was onduidelijk of de AOW-voorschotregeling uit het Begrotingsakkoord naast de overbruggingsregeling zou blijven bestaan. In het Regeerakkoord is bepaald dat de voorschotregeling definitief niet doorgaat.
Momenteel ontvangen samenwonende AOW-ers een hogere AOW dan gehuwde AOW-ers (140% van het minumumloon versus 100% van het minimumloon). Dit wordt voor beide groepen per 1 januari 2015 gelijkgetrokken naar 100% van het minimumloon. Dit geldt voor nieuwe en gewijzigde situaties.
Daarnaast bestaat wettelijk de mogelijkheid om oudere mensen bovenop de AOW een tegemoetkoming te verstrekken. Deze tegemoetkoming wordt jaarlijks vastgesteld en dient om koopkrachtverlies te bestrijden. Volgens de Miljoenennota 2013 zou hierop bezuinigd worden. In het Regeerakkoord staat dat deze bezuiniging niet doorgaat;
AOW-ers met een jongere partner zonder AOW kunnen een toeslag op de AOW krijgen. Al in de jaren ‘90 is besloten om deze toeslag per 2015 te laten vervallen. In het Regeerakkoord is besloten dat partners met een gezamenlijk inkomen van meer dan € 50.000 (excl. AOW) al per 1 juli 2014 geen toeslag meer ontvangen. Dit geldt voor nieuwe instroom. Ook voor bestaande gevallen komt de partnertoeslag echter – weliswaar na een overgangsperiode – te vervallen. Hoe lang de overgangsperiode wordt, is niet vermeld.
Anw
De Algemene nabestaandenwet (Anw) bestaat uit een nabestaandenuitkering voor de partner, aangevuld met een halfwezenuitkering voor kinderen. Daarnaast bestaat er voor kinderen die beide ouders zijn verloren, de wezenuitkering. Al eerder is voorgesteld om de halfwezenuitkering in de nabestaandenuitkering te integreren. Het regeerakkoord gaat er van uit dat dit doorgaat. Voorgesteld wordt om voor nieuwe gevallen per 1 juli 2014 de maximale duur van een nabestaandenuitkering te beperken tot één jaar. Aan de duur van de wezenuitkering verandert niets.
Dat de duur van de Anw-nabestaandenuitkering wordt beperkt tot één jaar heeft ook fiscale gevolgen.
Het tijdstip van ingang van een nabestaandenlijfrente en nabestaandenpensioen op kapitaalbasis mag immers worden uitgesteld tot het moment waarop de Anw-uitkering vervalt. Deze uitstelperiode zou dan worden beperkt tot één jaar. Een vergelijkbaar verhaal geldt voor het overbruggingsnabestaandenpensioen. Een nabestaandenoverbruggingspensioen wordt naast een Anw-uitkering of in plaats van een Anw-uitkering uitgekeerd tot uiterlijk de datum waarop een Anw-uitkering stopt.
Pensioen
De fiscale norm voor pensioenopbouw wordt gebaseerd op middelloon in plaats van eindloon. Dit betekent dat de norm komt te liggen op 70% van het gemiddeld verdiende loon in plaats van het laatst verdiende loon. Als gevolg hiervan worden de in de al aangenomen Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd genoemde maximale jaarlijkse percentages voor de pensioenopbouw met nog eens 0,4% verlaagd. Voor middelloonregelingen wordt het maximale opbouwpercentage dan 1,75% per dienstjaar. En dienovereenkomstig wordt het maximale opbouwpercentage voor eindloonregelingen 1,5% per dienstjaar en moeten de staffels voor beschikbarepremieregelingen verder verlaagd worden. Het is niet helemaal duidelijk of deze wijzigingen al per 1 januari 2014 ingaan. Budgettair staan deze ingeboekt met ingang van 2015.
Dit is een forse koerswijziging die menigeen zich mogelijk niet direct heeft gerealiseerd. Maar zoals 70% eindloonpensioen al enige tijd een illusie was, wordt nu ook 70% middelloonpensioen een illusie. Die 70% is namelijk een maximumnorm, die door velen niet gehaald zal worden, bijvoorbeeld door wijziging van werkgever, echtscheiding, etc. Om in termen van het regeerakkoord te blijven: het is de vraag of dit niet een brug te ver is.
Bovenop deze verlaging komt ook nog een fiscaal maximale pensioengrondslag. De pensioenopbouw wordt per 1 januari 2014 nog slechts fiscaal gefaciliteerd tot een pensioengevend loon van € 100.000.
Lijfrente
De wijzigingen voor pensioenen worden ook doorgetrokken naar de derde pijler. De jaarruimte (en indirect de inhaalruimte) zullen dus verder worden ingeperkt. Hoewel vanuit budgettair standpunt begrijpelijk, is wederom niet getracht om de mogelijkheden in de tweede en derde pijler gelijk te trekken.
Daarnaast vervalt de aftrekbaarheid van de advieskosten van financieel adviseurs voor lijfrenten en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Deze maatregel hangt volgens het regeerakkoord samen het provisieverbod dat op 1 januari 2013 ingaat. Dat is naar mijn idee maar de helft van het verhaal. Fee wordt nu nog gelijkgesteld met provisie. Dat betekent niet automatisch dat als je provisie verbiedt, er geen fiscale faciliteit meer zou moeten zijn voor fee. Het probleem lijkt veel meer te liggen in de uitvoerbaarheid. De Belastingdienst wil graag lijfrente-inleg voorinvullen in de aangifte inkomstenbelasting en steunt daarbij op gegevens van de uitvoerders (banken en verzekeraars). Die beschikken niet over de feebedragen die zijn betaald. Daarvoor zou de Belastingdienst de gegevens moeten opvragen bij de vele financieel adviseurs die ons land rijk is. Dat is blijkbaar te veel moeite. Met als gevolg dat een advies (te) duur wordt voor klanten, zodat zij of niets extra’s meer doen voor hun oudedagvoorziening of gaan trachten het zelf op te lossen zonder de benodigde kennis.
Vitaliteitssparen
Hoewel niet echt een oudedagsvoorziening ga ik op deze plaats ook in op de vitaliteistregeling. Deze gaat definitief niet door. Dit was al bekend gemaakt in het Deelakkoord, maar het wordt nu bevestigd in het regeerakkoord. Het regeerakkoord geeft niet aan wat gaat gebeuren met de levenslooptegoeden en het overgangsrecht van de levensloopregeling.
De vitaliteitsregeling was voorgesteld als een opvolger van de levensloopregeling en als een soort vervanger van de spaarloonregeling. Zowel de spaarloonregeling als de levensloopregeling is op 1 januari 2012 afgeschaft. Voor mensen die op 31 december 2011 een levenslooptegoed van minder dan € 3.000 hadden, betekent het schrappen van de vitaliteitsregeling dat de wettelijke mogelijkheid om eenmalig het levenslooptegoed in 2013 zonder belastingheffing om te zetten in vitaliteitssparen, ook wordt geschrapt. Het gevolg hiervan is dat het levenslooptegoed op 31 december 2013 belast is als loon. Hoe de verdere afwikkeling daarvan plaatsvindt, is nog niet bekend. Dat levert dus geen duidelijkheid op voor de levensloopuitvoerders. Maar het geeft vooral onzekerheid voor de mensen die een levenslooprekening of -verzekering aanhouden.
Voor mensen die op 31 december 2011 een levenslooptegoed van € 3.000 of meer hadden, geldt overgangsrecht. Op grond van dit overgangsrecht kan deze groep doorgaan met levensloopsparen tot aan hun 65e jaar of de eerdere pensioeningangsdatum. Met de komst van de vitaliteitsregeling zou deze groep het levenslooptegoed echter ook zonder belastingheffing kunnen omzetten naar vitaliteitssparen. Daarna kan het saldo (al dan niet in delen) in de loop van de tijd belast, maar zonder nader omschreven bestedingsdoel, opgenomen worden. Deze mogelijkheid komt dus, zoals het er nu naar uitziet, ook te vervallen.
In de behandeling van het Belastingplan 2013 heeft de staatssecretaris van Financiën Kamervragen over deze aspecten beantwoord. Zo heeft hij geopperd dat gedacht kan worden aan het bieden van een eenmalige bestedingsvrije opnamemogelijkheid van het levenslooptegoed en om deze opname te stimuleren zou in 2013 dan slechts over 80% van de opname loonbelasting geheven worden. Ook geeft hij in overweging om het overgangsrecht voor levensloopregelingen te beperken in tijd. Hierdoor heeft de staatssecretaris het overgangsrecht ter discussie gesteld. Het is jammer dat in het regeerakkoord hier geen uitspraak over is gedaan. Mensen die vallen onder het overgangsrecht verkeren nu toch ook in onzekerheid.
Conclusie
De maatregelen op het terrein van oudedagsvoorzieningen gaan ver, heel ver. Dat zal niet direct van vandaag op morgen blijken, maar wel op de lange termijn. Het belang van een goed advies wordt dan nog belangrijker. Maar door het schrappen van de aftrekbaarheid van de adviesfee, zullen minder mensen zich gedegen laten adviseren.
Arbeidsmarkt en herziening van het ontslagstelsel
De maatregelen met betrekking tot de arbeidsmarkt en de herziening van het ontslagstelsel zijn gericht op een snelle doorstroming van baan naar baan. Met een zo kort mogelijke terugval op een uitkering. Gekozen is voor maatregelen om ontslagvergoedingen te beperken en de introductie van een transitiebudget. In de sociale zekerheid wordt de WW, IOAW en IOW aangepast.
Ontslagrecht
Om een werknemer te kunnen ontslaan worden werkgevers vanaf 1 juli 2014 verplicht een preventieve ontslagtoets in de vorm van een adviesaanvraag bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in te dienen. De route via de kantonrechter vervalt. Het UWV toetst binnen vier weken aan nauwkeurig omschreven criteria of de werkgever een goede reden heeft. Bijvoorbeeld bedrijfseconomische- of organisatorische redenen of individuele redenen als disfunctioneren. De rechter kan achteraf beoordelen of de toets door het UWV goed is uitgevoerd.
De preventieve UWV-toets vervalt als in de CAO is voorzien in een qua inhoud en snelheid vergelijkbare procedure.
Transitiebudget en ontslagvergoedingen
Werknemers hebben bij ontslag recht op de bestaande wettelijke opzegtermijn van één tot vier maanden. Daarnaast is de werkgever bij onvrijwillig ontslag of het niet verlengen van een tijdelijk contract van minstens een jaar een vergoeding verschuldigd in de vorm van scholing. Dit wordt het transitiebudget genoemd.
De omvang van dit budget bedraagt een kwart maandsalaris per dienstjaar met een maximum van vier maandsalarissen.
Alleen als de rechter een ontslag onterecht vindt of in hoofdzaak aan de werkgever te wijten, kan hij een vergoeding toekennen. De ontslagvergoeding bedraagt dan maximaal een half maandsalaris per dienstjaar, met een maximum van € 75.000. Er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.
Het financiële voordeel dat werkgevers hierdoor hebben, wordt verrekend met een verhoging van de ww-premie. Mogelijk wordt de ww-premie dan gedifferentieerd op basis van criteria van goed werkgeverschap. Werkgevers hoeven niet meer zes maanden aan de ww-uitkering mee te betalen, zoals eerder voorgesteld (zie nieuwsbrief 14).
Werkloosheidswet (WW)
De duur van de WW-uitkering wordt maximaal 24 maanden: 12 maanden gerelateerd aan het laatstverdiende loon en 12 maanden gerelateerd aan 70% van het wettelijk minimumloon. In de eerste tien jaar bouwen werknemers per gewerkt jaar één maand WW-recht op, daarna een halve maand per gewerkt jaar. Reeds opgebouwd arbeidsverleden van vóór 2014 wordt, binnen het maximum van de nieuwe systematiek, gerespecteerd.
Conclusie
Veel van deze maatregelen zijn al genoemd in de eerder verschenen beleidsnotitie van de minister van Sociale Zaken.
Uitgangspunt blijft het beperken van ontslagvergoedingen en het stimuleren van het vinden van nieuw werk. Vanaf halverwege 2014 lijken nog drie ontslagvergoedingen mogelijk:
1- een vergoeding als het UWV (of de eigen werkgever) het ontslag ten onrechte heeft goedgekeurd;
2- een overschot uit het transitiebudget; of
3- in de arbeidsovereenkomst of cao opgenomen vertrekvergoedingen.
Gelet op de aangekondigde maatregelen zal de behoefte om zelf te voorzien in ontslagbescherming naar verwachting toenemen. Bij werknemers, maar ook bij werkgevers kan nu meer dan in het verleden de behoefte bestaan om afspraken over ontslagvergoedingen in bijvoorbeeld de CAO op te gaan nemen.
Wat deze maatregelen gaan betekenen voor goudenhanddrukrekeningen en -verzekeringen is nog niet duidelijk. Ontslagvergoedingen blijven bestaan, maar de door werkgevers uit te keren bedragen zullen naar verwachting (veel) lager zijn. Dit zal mogelijk een grote impact hebben op het volume van de goudenhanddrukkoopsommen.