De Hoge Raad heeft een uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verzekeringnemer die twee lijfrenteverzekeringen heeft afgekocht. De man heeft premies voor zijn lijfrenteverzekeringen in aftrek gebracht en besluit om in 2012 de lijfrenteverzekeringen af te kopen. De inspecteur merkt de afkoopsommen aan als negatieve uitgaven. Naast de heffing over de afkoopsommen wordt ook revisierente in rekening gebracht.
De man vindt dat de revisierente een buitensporige last vormt. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag oordelen beide dat terecht revisierente is opgelegd. Daarnaast is volgens het hof ook terecht premie volksverzekeringen geheven over de afkoopsommen omdat de afwikkeling vóór de 65-jarige leeftijd van de man heeft plaatsgevonden.
In geschil bij het hof was of de revisierente een individuele en buitensporige last vormt en daarom ongeoorloofde inbreuk vormt op het eigendomsrecht van de man. Daarnaast was in geschil of de heffing van premie volksverzekeringen achterwege moet blijven bij het belasten van de afkoopsommen omdat heffing van premie volksverzekeringen ook niet plaatsvindt als de lijfrenteverzekeringen regulier waren afgewikkeld. Het hof beantwoordt beide vragen ontkennend.
De Advocaat-Generaal (A-G) concludeert dat met betrekking tot het opleggen van revisierente geen sprake is van een individuele en buitensporige last, want de man wordt niet zwaarder getroffen door de maatregel dan anderen wanneer zij een dergelijke rente krijgen opgelegd. Ook de heffing van premie volksverzekeringen is volgens de A-G terecht. De man komt door de afkoop van de lijfrenteverzekeringen niet meer in aanmerking voor het belastinguitstel en kan dus niet vergeleken worden met anderen bij wie de lijfrenteverzekeringen wel tot uitkering komen.
De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G en oordeelt dat de revisierente en de premie volksverzekeringen terecht zijn opgelegd.
(Hoge Raad 9 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:167)
(maart 2018)