Tot 2011 bestond er in de verschillende belastingwetten grote diversiteit met betrekking tot het partnerbegrip. Om tot een uniform partnerbegrip te komen is in 2011 het basispartnerbegrip in art. 5a Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) ingevoerd. Vanaf 1 januari jl. geldt dit partnerbegrip in beginsel voor alle belastingwetten. In de afzonderlijke belastingwetten kan daarvan worden afgeweken. Zowel de Wet inkomstenbelasting 2001 als de Successiewet 1956 hanteren bijvoorbeeld een ruimer partnerbegrip. In dit artikel worden de belangrijkste wijzigingen behandeld.
Partnerbegrip vanaf 2011 in de inkomstenbelasting
Tot dat partnerbegrip behoren nu volgens art. 5a AWR ruwweg: gehuwden en meerderjarige samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract die in de GBA staan ingeschreven op hetzelfde woonadres. In artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting is dit begrip op verschillende punten aangevuld. De wettelijke bepalingen van de AWR en de IB gecombineerd, leveren vanaf 1 januari 2011 het volgende partnerbegrip op:
- de echtgenoot, en
- de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
- degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en:
a. uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren;
b. die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de belastingplichtige is erkend;
c. die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld, of
d. die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie.
Let op!
Geregistreerd partnerschap wordt gelijk gesteld aan gehuwd zijn.
Geen partner
Door de invoering van het nieuwe partnerbegrip zijn echtgenoten die een verzoek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed hebben ingediend, en niet meer op hetzelfde woonadres in de GBA staan ingeschreven geen partner meer van elkaar.
Bovendien wordt niet als partner aangemerkt:
- een bloedverwant in de eerste graad van de belastingplichtige, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt;
- een persoon die geen inwoner is van Nederland en niet kiest voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige.
Let op!
Iemand die van tafel en bed is gescheiden wordt aangemerkt als ongehuwd.
Slechts één partner
Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. Is sprake van meer dan één echtgenoot of meer dan één notarieel samenlevingscontract, dan geldt voor de bepaling van het partnerschap de oudste verbintenis.
Partnerschap ontstaat gedurende het jaar
Voor de Wet inkomstenbelasting 2001 geldt in beginsel dat men (fiscale) partner is voor de periode dat men aan de voorwaarden uit deze wet voldoet. Men kan dus ook voor een gedeelte van het jaar (fiscale) partner zijn. Wordt iemand voor een deel van het kalenderjaar als (fiscale) partner aangemerkt (door bijvoorbeeld op een moment in dat jaar samen een kind te krijgen of te trouwen) dan geldt het partnerschap voor dat kalenderjaar vanaf het moment dat zij op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de GBA. De zogenaamde zesmaandstermijn uit de wetgeving 2010 is voor het aanwezig zijn van partnerschap dan ook niet meer relevant.
Enkele voorbeelden:
Op 1 september 2011 trouwen Adriaan en Machteld. Daarvoor woonden ze al het hele jaar samen. Ze staan allebei op hetzelfde adres ingeschreven. Omdat Adriaan en Machteld al op 1 januari 2011 op hetzelfde adres stonden ingeschreven, zijn zij vanaf 1 januari 2011 fiscale partners.Peter en Rianne zijn getrouwd, maar besluiten uit elkaar te gaan. Op 12 mei 2011 stuurt de advocaat het verzoek om te scheiden naar de kantonrechter. Op 2 juni 2011 wordt de scheiding uitgesproken en geregistreerd. In afwachting van woonruimte blijven Peter en Rianne nog wel samen op hetzelfde adres ingeschreven. Op 1 september 2011 verhuist Peter. Rianne en Peter zijn fiscale partners tot 1 september 2011.Bas en Nathalie wonen vanaf 1 januari 2011 samen. Zij staan allebei op hetzelfde adres ingeschreven. Zij hebben geen notarieel samenlevingscontract. Halverwege 2011 gaat Bas deelnemen aan de pensioenregeling op zijn werk. Nathalie is begunstigde voor het partnerpensioen. Omdat Bas en Nathalie vanaf 1 januari 2011 op hetzelfde adres staan ingeschreven én Nathalie in de loop van dat jaar voor de toepassing van de pensioenregeling als partner van Bas wordt aangemerkt, zijn zij vanaf 1 januari 2011 fiscale partners.
Opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis
Ongehuwde partners blijven als partners aangemerkt nadat inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen. Voorwaarde hiervoor is wel dat na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. Door middel van een schriftelijke kennisgeving dat zij niet langer als partners willen worden aangemerkt eindigt het partnerschap.
Fiscaal partnerschap en de toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen
De Wet inkomstenbelasting gaat in de basis uit van een individuele heffing. Voor fiscale partners geldt echter het volgende. Zij mogen gemeenschappelijke inkomensbestanddelen in een door hen gewenste verdeling in hun aangiften in aanmerking nemen, indien zij het gehele jaar dezelfde partner hebben (art. 2.17, lid 2 en 5, Wet IB 2001). Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn onder meer:
- het belastbare inkomen uit de eigen woning (o.a. eigenwoningforfait en renteaftrek);
- het inkomen uit aanmerkelijk belang (vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek);
- de persoonsgebonden aftrek.
De partners kunnen ook ieder jaar kiezen voor een afwijkende verhouding (geheel, in verhouding van bezit, in verhouding looninkomsten e.d.). Hierbij geldt dat totaal wel 100% van de inkomsten moet worden aangegeven en dat de gekozen verhouding geldt voor alle inkomsten uit een bepaalde bron. Met betrekking tot de eigen woning bijvoorbeeld houdt dit laatste in dat het niet is toegestaan dat de ene partner het eigenwoningforfait aangeeft, terwijl de andere partner de hypotheekrente aftrekt. In het geval dat er geen keuze wordt gemaakt, worden de inkomsten aan elk van de partners voor de helft toegerekend.
Ook indien zij slechts gedurende een deel van het jaar partners zijn, kunnen de bepalingen over de gemeenschappelijke bestanddelen van toepassing zijn (art. 2.17, lid 7, Wet IB 2001). Dit moeten de partners bij aangifte, of verzoek om voorlopige teruggaaf aangeven.
Voorbeeld:
Marcel en Annette zijn fiscale partners vanaf 1 augustus 2011 en zij wonen ook vanaf die datum samen. Kunnen zij de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen in 2011 zondermeer verdelen onderling? Marcel en Annette zijn maar een gedeelte van het jaar fiscale partners. Zij kunnen er voor de verdeling van inkomsten en aftrekposten toch voor kiezen om het hele jaar als fiscale partner te worden beschouwd.
Partnerschap binnen de successiewetgeving
Het partnerbegrip voor de Successiewet wordt sinds 1 januari 2010 al in een apart wetsartikel gedefinieerd en is niet alleen van belang voor de tarieven en vrijstellingen maar ook voor de toepassing van eventuele fictiebepalingen. Gehuwden en geregistreerde partners vallen ook binnen deze wet zonder meer onder het partnerbegrip. In aanvulling op het basispartnerbegrip uit de AWR worden twee personen die ongehuwd samenwonen bovendien aangemerkt als partners, indien zij zes maanden voorafgaand aan het overlijden respectievelijk twee jaar voorafgaand aan de schenking:
- beiden meerderjarig zijn;
- een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd (volgens basisadministratie persoonsgegevens);
- een wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan bij een ten
- overstaan van de notaris verleden akte of onafgebroken gedurende vijf kalenderjaren een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd;
- geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, tenzij een bloedverwant in de eerste graad kwalificerende mantelzorger;
- niet met een ander aan de voorwaarden voldoen.
Partnerbegrip, successiewetgeving en partnerpensioen
De Pensioenwet hanteert een eigen partnerbegrip waarop de AWR uiteraard niet van toepassing is. Volgens de Pensioenwet valt onder het begrip partner: de echtgenoot, de geregistreerde partner of de partner die in de zin van de pensioenovereenkomst begunstigde is voor het partnerpensioen. De Pensioenwet stelt geen nadere eisen waaraan de ongehuwde niet-geregistreerde partner moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een partnerpensioen. In de pensioenovereenkomst is vermeld aan welke eisen de ongehuwde niet-geregistreerde partner moet voldoen om recht te hebben op een partnerpensioen.
Binnen de Pensioenwet en de belastingwetten (waaronder de Successiewet) werkt het begrip partner daarmee op verschillende manieren uit. Een ongehuwd samenwonende heeft bijvoorbeeld wel recht op een partnerpensioen, en wordt voor de Successiewet niet aangemerkt als partner doordat er geen notarieel samenlevingscontract is met wederzijdse zorgverplichting en de partners wonen minder dan vijf jaar samen. Dit kan ingrijpende gevolgen hebben voor de hoogte van de erfbelasting.
Voorbeeld:
Paul komt te overlijden. Zijn vrouw, Ria (58 jaar) ontvangt na het overlijden een levenslang weduwepensioen van €40.000. Bij de leeftijd van 58 jaar behoort een factor van 11. De pensioenimputatie bedraagt: 1/2 x €40.000 x 11 x 0,7 = €154.000. Haar vrijstelling bedraagt €603.6000 -/- €154.000 = €449.600. Wanneer Paul en Ria geen partner zouden zijn voor de successiewetgeving bedraagt haar vrijstelling slechts €2.012. Voor de inkomstenbelasting zijn Paul en Ria wel partners omdat zij samenwonen. Ria heeft ook recht op een partnerpensioen na het overlijden van Paul.
Samenvatting
Het begrip fiscale partner is met ingang van 2011 ingrijpend gewijzigd. De wetgever heeft het partnerbegrip vastgelegd in art. 5a AWR, waarbij gestreefd is naar uniformering. In de afzonderlijke belastingwetten kan van de definitie in de AWR worden afgeweken. Zo is in de wet IB 2001 het partnerbegrip op een aantal punten uitgebreid. Ook in de Successiewet 1956 wordt een (andersluidende) aanvulling op dit partnerbegrip gehanteerd. De algemene conclusie is op dit moment dan ook dat het nieuwe partnerbegrip leidt tot nieuwe inzichten maar dat het helaas (nog) niet de beoogde uniformiteit brengt. Afhankelijk van de feitelijke situatie van cliënt(en), zal een adviseur daarom rekening moeten houden met de praktische gevolgen van de afwijkende definities.