Een man woont met ingang van 2012 in Duitsland. In 2017 ontvangt hij AOW en daarnaast drie verschillende pensioenuitkeringen uit Nederland. Het totale bedrag aan pensioenuitkeringen bedraagt bijna € 49.000. De adviseur van de man heeft bij het indienen van de aangifte een beroep gedaan op de overgangsregeling uit de Goedkeuringswet bij het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland (2012).
De aanslag wordt vastgesteld met een vermindering wegens toepassing op grond van de overgangsregeling van het beperkt tarief van 10% over de pensioenuitkeringen. De adviseur van de man maakt bezwaar tegen de aanslag. Het bezwaar wordt afgewezen waarop de man in een brief aangeeft het nog steeds niet eens te zijn met de aanslag. Hierop vermindert de inspecteur aanvullend en gedeeltelijk de aanslag vanwege de overgangsregeling. De man maakt bezwaar tegen de verminderingsbeschikking. De inspecteur wijst dit bezwaar af. De man gaat in beroep bij de rechtbank. Dat beroep wordt afgewezen. De man gaat in hoger beroep.
Het hof ziet in het geschil vier vragen:
- Is sprake van onrechtmatige dubbele belastingheffing?
- Is het Belastingverdrag 2012 in strijd met het discriminatieverbod?
- Leidt het Belastingverdrag 2012 tot een onrechtmatige lastenverzwaring ten opzichte van het oude Belastingverdrag?
- Is de overgangsregeling juist toegepast?
Het hof overweegt dat op grond van artikel 17, lid 2, van het belastingverdrag het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen (ook) aan Nederland is toegewezen. Dat komt doordat het totale brutobedrag van de pensioenuitkeringen in 2017 hoger is dan € 15.000. De stelling van de man dat sprake is van dubbele heffing onderbouwt hij niet. Daarnaast moet de man als inwoner van Duitsland in dat land om voorkoming van dubbele belasting vragen.
De grens van € 15.000 is volgens het Hof niet discriminerend. De Hoge Raad heeft in 2022 al onder meer aangegeven dat “de (…) verdeling van de heffingsbevoegdheid aan de hand van een getalsmatige grens berust op (…) overwegingen van doelmatigheid en uitvoerbaarheid.” Er wordt geen verboden onderscheid tussen (groepen van) belastingplichtigen gemaakt.
Het hof overweegt vervolgens dat er geen regel is “die verbiedt dat de rechtspositie die een belanghebbende onder een tussen twee staten gesloten verdrag toekomt, onder een opvolgend tussen die partijen gesloten verdrag ongunstiger wordt”.
Onder het oude belastingverdrag was de AOW-uitkering al belastbaar in Nederland. De overgangsregeling is van toepassing op inkomsten die onder het oude belastingverdrag aan Duitsland waren toegewezen. Dit betekent dat de AOW-uitkering niet onder het verlaagde tarief valt en de overgangsregeling juist is toegepast.
Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
(Hof 's-Hertogenbosch, 14 augustus 2024, nr. 22/2324, ECLI:NL:GHSHE:2024:2584)
(november 2024)