Een man is tot 6 september 2011 gehuwd met zijn (ex-)echtgenote. De man en de vrouw zijn tot begin 2016 voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning. De vrouw is op 18 september 2012 vertrokken uit de woning. In het echtscheidingsconvenant wordt geen alimentatie overeengekomen en wordt de echtelijke woning niet verdeeld en vooralsnog door beiden bewoond.
De man brengt in de jaren 2011 tot en met 2015 de volledige hypotheekrente in aftrek en rekent 50% van het eigenwoningforfait tot het inkomen. De inspecteur corrigeert de aangiften over 2014 en 2015. De man komt hiertegen in beroep. Voor de rechtbank geeft de man aan dat hij inmiddels heeft begrepen dat hij een en ander niet op de juiste manier met zijn ex-echtgenote heeft geregeld. Achteraf bezien had hij in het echtscheidingsconvenant een zogenoemde “cirkelconstructie” moeten afspreken. Dat betekent dat hij en zijn ex-echtgenote ieder 50% van de volledige hypotheekrente hadden betaald. En hij 50% van het bedrag aan hypotheekrente als partneralimentatie aan zijn ex-echtgenote had betaald. Zijn ex-echtgenote zou dan de ontvangen alimentatie als inkomen hebben moeten opgeven. Zij had de door haar betaalde 50% van de hypotheekrente wel van haar inkomen kunnen aftrekken (en de cirkel was rond).
De rechtbank geeft aan dat de man voor de onverdeelde helft eigenaar was van de woning. Daarmee is de helft als eigen woning van de man aan te merken. Ook gelet op het echtscheidingsconvenant hebben de man en de vrouw ieder voor de helft een eigenwoningschuld. De door de man geschetste “cirkelconstructie” is niet vergelijkbaar met de situatie van de man. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In hoger beroep doet de man een beroep op opgewekt vertrouwen. In 2011 en 2012 geeft hij in zijn aangifte al aan dat hij alleenstaand is en toch is de volledige renteaftrek toegekend. De inspecteur voert ter zitting aan dat voor de jaren 2011 en 2012 terecht een volledige aftrek van hypotheekrente is toegekend. Dit volgt in geval van een scheiding uit de eigenwoningregeling. Het volgen van de aangiften voor die jaren betekent niet een relevante standpuntbepaling voor de jaren 2014 en 2015.
Het hof volgt de rechtbank in haar oordeel. Dat er een mogelijkheid bestond om aftrek te realiseren doet niet ter zake omdat de man en de vrouw die weg niet hebben gekozen in het echtscheidingsconvenant.
Volgens het hof heeft de inspecteur ongelijk met zijn stelling dat voor de jaren 2011 en 2012 terecht volledige aftrek van hypotheekrente is verleend. “De door de inspecteur bedoelde regeling van artikel 3.111, vierde lid, Wet IB 2001 is enkel van toepassing indien de belastingplichtige niet langer in de woning woont, terwijl de woning zijn gewezen partner nog wel als hoofdverblijf ter beschikking staat. Deze situatie deed zich in genoemde jaren niet voor.” Dit leidt niet tot een in rechte te beschermen vertrouwen voor de jaren 2014 en 2015. Er is geen sprake van een weloverwogen standpuntbepaling.
Het beroep van de man is ongegrond.
(Hof Amsterdam, 24 september 2019, nrs. 18/00354 en 18/00355, ECLI:NL:GHAMS:2019:3716)
Noot:
Dat het onderwerp eigen woning en scheiding een lastig onderwerp is, illustreert deze hofuitspraak ten volle. Op de eerste plaats door het feit dat de man en vrouw de zaken anders hadden kunnen vormgeven, waardoor toch aftrek gerealiseerd had kunnen worden.
Maar ook door de inspecteur die een steek heeft laten vallen met zijn opmerking over de aftrek over de jaren 2011 en 2012.
In Financieel Actief hebben we uitgebreid stilgestaan bij het onderwerp: “Vierluik eigen woning vanuit fiscaal perspectief” (derde onderdeel).
(februari 2020)