Nederland heeft heffingsrecht over pensioen inwoner België

Een man ontvangt sinds september 2004 pensioen van een pensioenfonds in Nederland. De man woont in België. Bij de opbouw van het pensioen was de Nederlandse pensioenwetgeving van toepassing waarbij gebruik is gemaakt van de Nederlandse fiscale faciliteiten. Tot 1 september 2017 heeft de Nederlandse Belastingdienst vrijstelling verleend voor de inhouding van loonheffing op de pensioenuitkering. Verzoeken van de man in 2017 voor verdere verlenging van de vrijstelling heeft de inspecteur afgewezen. Daarna maakt de man in 2018 bezwaar tegen de inhouding van loonheffing over de tijdvakken van 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2018. Ook dat bezwaar wordt afgewezen en de man gaat in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat het in dit geval gaat om een pensioenuitkering  zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, onderdeel a. van het belastingverdrag tussen Nederland en België. Dat geldt ook voor het feit dat de opbouw van het pensioen in Nederland gefaciliteerd heeft plaatsgevonden en dat de uitkering op jaar basis meer is dan € 25.000. Ook staat vast dat de pensioenuitkeringen in België niet tegen het algemeen van toepassing zijnde progressieve belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige beroepen is belast.  Voorts staat vast dat het brutobedrag van dit inkomstenbestanddeel voor minder dan 90 percent in de belastingheffing is betrokken in België. Daarmee is volgens de rechtbank voldaan aan de in artikel 18, lid 2, van het belastingverdrag gestelde voorwaarden en heeft Nederland heffingsrecht over de pensioenuitkering.

Ook oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Vanaf de aanvang van de pensioenuitkering zijn aan de man telkens vrijstellingen verleend voor een bepaald tijdvak. De desbetreffende beschikkingen bevatten steeds een einddatum. Aan de beschikkingen kan niet het vertrouwen worden ontleend dat die vrijstelling ook na die einddata zou worden voortgezet.

(Rechtbank. Zeeland-West-Brabant, 12 januari 2022, nrs. 19/3968 tot en met 19/3970, ECLI:NL:RBZWB:2022:104)

(februari 2022)