Een man woont in de periode 2014 - 2017 in België. Vanuit Nederland ontvangt hij pensioen-, lijfrente- en AOW-uitkeringen.
Aangezien 223/280e deel van het pensioen is opgebouwd vóór 2004, heft België over dat deel van het pensioen geen personenbelasting naar het algemene tarief. Als gevolg daarvan zijn de volgende bedragen aan pensioenen en lijfrenten vanuit een Nederlandse bron niet progressief belast in België:
- in 2014 € 23.739,75;
- in 2015, 2016 en 2017 € 24.702,72.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de pensioenuitkeringen volledig in Nederland belast zijn. Reden is dat de totale bruto pensioenuitkeringen gezamenlijk hoger zijn dan € 25.000.
De man stelt zich op het standpunt dat voor de grens van € 25.000 uitsluitend het pensioen dat in België niet progressief wordt belast, in aanmerking moet worden genomen.
De rechtbank citeert artikel 18 van het belastingverdrag met België en haalt de artikelen 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 aan. De rechtbank komt tot de slotsom dat het ervoor moet worden gehouden dat naar de gewone betekenis van de termen van het pensioenartikel in hun context voor de bepaling of de grens van € 25.000 wordt overschreden, het brutobedrag van de uitkeringen in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank stelt de man in het ongelijk.
(Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 4 maart 2021, nrs. BRE 20/4786 tot en met 20/4789, ECLI:NL:RBZWB:2021:906)
Noot:
De rechtbank gebruikt in haar uitspraak termen als suggereert, lijkt en valt af te leiden. Dat duidt er op dat de rechtbank niet geheel zeker van haar zaak is. Wellicht dat een hogere rechter hier anders naar kijkt en tot een ander oordeel komt in een dergelijke zaak.
(april 2021)