Recreatiewoning toch als hoofdverblijf aangemerkt

Een man heeft een woning in eigendom en huurt daarnaast nog een woning. De koopwoning staat op een recreatiepark. Volgens het bestemmingsplan is permanente bewoning van de recreatiewoning niet toegestaan. De reisafstand tussen beide woningen is 128 km.
De man geeft op twee dagen in de weken les op een school en is daarnaast ondernemer (begeleiding van leerlingen voor 2 uur in de week). De echtgenote van de man werkt 36 uur per week verdeeld over vier dagen. De man verblijft de weekenden (van vrijdagmiddag tot zondagavond, maar regelmatig ook tot maandag- of dinsdagochtend), de feestdagen, de schoolvakanties en zijn vrije dagen in de koopwoning.  Ook worden de verjaardagen daar gevierd en logees plus visite ontvangen. In 2014 is de man in totaal 170 dagen/nachten in de koopwoning verbleven. Familie, vrienden, kennissen en de buren van van de man en vrouw, uit beide plaatsen waar de woningen staan hebben schriftelijk verklaard dat de man en de vrouw alle weekenden, vrije dagen en feestdagen doorbrengen in de koopwoning.
De man heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2014 de koopwoning - inclusief de hypotheekrente - in box 1 verantwoord.
De inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd en het bezwaar van de man daartegen ongegrond verklaard. Vervolgens is de man in beroep gegaan bij de rechtbank die de inspecteur in het gelijk heeft gesteld. Tijdens dat beroep stelt de inspecteur dat het leven van de man en de vrouw zich concentreert rondom de huurwoning. Zo gaan zij daar (in de buurt) naar de opticien, de tandarts, de apotheek, de podoloog en de mondhygiëniste. Tevens komt de inspecteur met een overzicht van het energie en waterverbruik in de huurwoning.
Gelet op de feiten oordeelt de rechtbank dat de koopwoning niet het hoofdverblijf van de man en de vrouw is.
De man gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Volgens het hof is het “hoofdverblijf van de belastingplichtige […] synoniem voor zijn centrale levensplaats (Kamerstukken II 1988/99, 26 727, nr. 3, blz. 144). Waar de belastingplichtige zijn centrale levensplaats heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (analoog aan artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Het gaat daarbij kortgezegd om het antwoord op de vraag waar zich het middelpunt van de persoonlijke belangen van de belastingplichtige bevindt.”
Volgens het hof leidt het door de man geschetste verblijf in de koopwoning tot het oordeel dat de koopwoning het middelpunt van de persoonlijke belangen van belanghebbende is. De door de inspecteur aangedragen feiten wegen minder zwaar. De man wordt in het gelijk gesteld.
(Hof Den Haag, 12 juni 2018, nr. BK-17/00894, ECLI:NL:GHDHA:2018:1416)

Noot:

Het feit dat het verbod op permanente bewoning van een recreatiewoning niet aan hypotheekrenteaftrek in de weg hoeft te staan, was al langer bekend. Vervolgens komt het wel aan op aannemelijk maken dat de recreatiewoning als hoofdverblijf wordt gebruikt. Dat bleek in deze casus lastig, althans inspecteur en rechtbank waren niet te overtuigen. In dit geval bleek het hof het verblijf met de activiteiten aldaar doorslaggevend te vinden en de recreatiewoning als hoofdverblijf aan te merken.

(september 2018)