Een man heeft een tweetal naturaverzekeringen voor zijn uitvaart afgesloten, waarvan een in 1949 en een in 1971. De verzekering uit 1949 verzekert een ‘uiterst verzorgde begrafenis’. De man komt te overlijden en zijn achterblijvende echtgenoot geeft opdracht de uitvaart van haar echtgenoot te verzorgen.
De vrouw kiest voor een sobere begrafenis die minder kost dan een gemiddelde uitvaart. Bij de uitvaart is geen gebruik gemaakt van de rouwauto en volgauto’s. Ook kiest zij voor een goedkopere kist en een crematie. Aangezien de kosten van begraven aanzienlijk hoger zijn dan cremeren, heeft dat een besparing opgeleverd. Ten tijde van het afsluiten van de verzekering was cremeren geen optie.
Na het overlijden brengt de verzekeraar zaken als opbaring, huur van het crematorium, het verwijderen van de pacemaker, het condoleanceregister en het overbrengen naar de aula in rekening. Ook kosten als het basistarief asbestemming, huur van de aula alsmede koffie en thee, worden niet vergoed.
De vrouw klaagt hierover bij het Kifid.
De verzekeraar geeft als verweer dat verzekerd zijn de op de polis genoemde leveringen en diensten.
De geschillencommissie wijst de vordering ten dele toe. Uitgangspunt is niet dat moet worden bekeken wat door de vrouw wordt verstaan onder een uiterst verzorgde begrafenis. In de verzekeringsovereenkomst is invulling aan dit begrip gegeven door een opsomming van de verzekerde diensten. Wel voert de vrouw volgens de commissie terecht aan dat naar de bedoeling van partijen in 1949 moet worden gekeken. Zo is bedoeld om opbaren onder de dekking te laten vallen. Volgens de commissie valt daar het verwijderen van de pacemaker van de man niet onder, maar wel de - niet door de verzekeraar vergoede - opbaring en huur van het uitvaartcentrum.
Verder zijn een begrafenis en grafrechten gedekt. De commissie is het eens met de vrouw dat in 1949 een crematie niet gebruikelijk was, maar inmiddels wel. Grafrechten zijn inherent aan een begrafenis, en de kosten voor de asbestemming zijn inherent aan een crematie. Om die reden moet de post ‘Basistarief asbestemming’ onder de dienst grafrechten worden verstaan.
De verzekeraar moet de vrouw een bedrag van € 769 vergoeden (haar - resterende - vordering was € 1.714).
(Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-530, 23 augustus 2018)
Noot:
Dit is een opmerkelijke casus. De verzekeraar lijkt hier toch enige steken te hebben laten vallen. Maar ook de geschillencommissie lijkt de plank enigszins mis te slaan. Het verwijderen van een pacemaker hoort wellicht niet bij opbaren, maar is wel noodzakelijk bij een crematie. Inherent dus aan de crematie en met die argumentatie wordt de asbestemming wel onder de te vergoeden kosten geschaard.
(november 2018)