Een man sluit in 1997 een lijfrenteverzekering op beleggingsbasis af bij een verzekeraar. Op 1 januari 2013 expireert de verzekering. De man wendt het vrijgekomen kapitaal aan voor een periodiek uitkerende lijfrente.
Daarna start de man een klachtenprocedure bij de verzekeraar in verband met het verstrekken van verkeerde productinformatie bij het afsluiten van de verzekering en nalatigheid van de verzekeraar in zijn zorgplicht. Ter beëindiging van het geschil sluiten de man en de verzekeraar in 2019 een vaststellingsovereenkomst. De man ontvangt een brutobedrag en volgens de overeenkomst komen eventuele fiscale gevolgen van de uitbetaling van dit bedrag voor rekening en risico van de man. Bij de betaling van het bedrag wordt loonheffing ingehouden.
In zijn aangifte over 2019 neemt de man niet het in het kader van de overeenkomst uitgekeerde bedrag op, maar wel de ingehouden loonheffing. De Belastingdienst wijkt af van de aangifte en neemt de uitkering wel mee als inkomsten uit vroegere arbeid.
Na afgewezen bezwaar bij de Belastingdienst en beroep bij de rechtbank, legt de man de casus voor aan het gerechtshof. Daarbij stelt hij dat de Belastingdienst de tegemoetkoming ten onrechte tot het belastbare inkomen heeft gerekend. Daartoe voert hij aan dat geen sprake is van een (belaste) uitkering die direct verband houdt met de beleggingsverzekering, maar van een (onbelaste) schadevergoeding naar aanleiding van de klachtprocedure.
Het hof overweegt dat de verzekeraar om haar moverende redenen ervoor heeft gekozen om de man een tegemoetkoming te geven naar aanleiding van de ingediende klacht. Kern van de klacht is dat de man vermogensschade heeft geleden door verkeerde productinformatie en dat de verzekeraar zijn zorgplicht heeft geschonden. Het hof oordeelt dat hierdoor de tegemoetkoming direct verband houdt met de aangegane beleggingsverzekering. Dit betekent dat de tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in artikel 3.102, lid 1, in verbinding met artikel 3.100 Wet inkomstenbelasting 2001 onderdeel uitmaakt van de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. De tegemoetkoming kwalificeert als een compensatie voor de geëxpireerde beleggingsverzekering. De uitbetaling betreft een vervanging van gederfde periodieke uitkeringen en verstrekkingen dan wel als nabetaling van de periodieke uitkeringen en verstrekkingen zelf.
De man voert de motieven van de verzekeraar voor de tegemoetkoming aan. Het gaat daarbij om administratief-technische redenen en het belang van de verzekeraar om hoge proceskosten en negatieve publiciteit te voorkomen. Naar het oordeel van het hof doen deze motieven niets af aan het feit dat de tegemoetkoming zijn grondslag vindt in de beleggingsverzekering.
Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
(Hof 's-Hertogenbosch, 8 mei 2024, nr. 22/1393, ECLI:NL:GHSHE:2024:1590)
(juni 2024)