Pensioen is fiscaal niet voor de helft van echtgenote

Een man ontvangt sinds 1 januari 2006 een pensioenuitkering. De man is gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
In 2019 worden de pensioenuitkeringen betaald op de gezamenlijke rekening van de echtgenoten. De vrouw heeft in 2019 geen looninkomsten of pensioenuitkeringen genoten.
De man maakt bezwaar tegen het feit dat de pensioeninkomsten volledig aan hem worden toegerekend. Na afwijzing van het bezwaar gaat de man in beroep. De man stelt dat het uitgekeerde pensioen in gelijke mate aan hem en aan zijn echtgenote moet worden toegerekend. Reden is dat het pensioen in de algehele gemeenschap van goederen valt en is opgebouwd uit premies die zijn ingehouden op zijn loon. Daarmee zijn de premies ten laste van die gemeenschap gekomen. Dat de opbouw van het pensioenrecht verband houdt met de door hem verrichte arbeid, is volgens hem niet van belang. 
De rechtbank overweegt dat voor het belastingrecht geldt dat pensioenuitkeringen worden toegerekend aan degene door wie die inkomsten zijn verworven en genoten. Het huwelijksgoederenregime is voor de fiscale toerekening van pensioen niet van belang. De rechtbank merkt nog op dat de man eerder procedures over hetzelfde onderwerp heeft gevoerd, maar dan over de jaren 2012 tot en met 2016. In die procedures is de man in het ongelijk gesteld. Ook nu wordt het beroep verworpen.
Het hof verwerpt het beroep van man. Het hof erkent dat het pensioen civielrechtelijk - in ieder geval tijdens het huwelijk - tot de gemeenschap van goederen behoren. Maar dat is niet relevant voor de belastingheffing.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De man is te laat met het indienen van de gronden van zijn beroep.
(Hoge Raad, 26 april 2024, nr. 23/04926, ECLI:NL:HR:2024:670)

Noot:
Het is te hopen dat de man niet ook voor latere jaren procedures start of heeft gestart. De uitkomst staat bij voorbaat vast en dit lijkt toch onnodig beslag te leggen op de capaciteit van de rechterlijke macht.

(juni 2024)