Een man ontvangt in 2016 pensioen van een pensioenfonds. In zijn aangifte inkomstenbelasting over dat jaar neemt hij € 7.500 als genoten pensioen op (naast de ontvangen AOW). Dat is (ongeveer) het bedrag dat hij op zijn bankrekening heeft ontvangen.
De inspecteur corrigeert dat bedrag tot € 38.643. De man heeft namelijk de bedragen aan loonheffing, premie ZVW en inhouding in verband met een executoriaal derdenbeslag niet meegenomen.
In eerste instantie oordeelt de rechtbank dat op grond van artikel 3.81, in samenhang met artikel 3.146, eerste lid, van de Wet IB 2001 loon, word geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij is ontvangen, is verrekend, of ter beschikking is gesteld, dan wel rentedragend of vorderbaar en inbaar is geworden. De gehele pensioenuitkering is aan de man ter beschikking gesteld. Niet relevant is dat direct daarna een deel van de uitkering aan de beslaglegger is betaald.
Het hof overweegt dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de pensioenuitkering van € 38.643 afkomstig van het pensioenfonds volledig tot het belastbaar inkomen van de man moet worden gerekend. Loonbeslag op een deel van de pensioenuitkering betekent niet dat het pensioen in zoverre niet door de man is genoten.
Het hof stelt de inspecteur in het gelijk en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
(Hof Den Haag, 15 juli 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1488)
(oktober 2020)