FA Nieuwsbrief oktober 2019

Jaargang 8 nummer 3

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Teleurstelling over het resultaat van beschikbarepremieregelingen | Kort bericht

Verboden onderscheid naar leeftijd bij pensioen met keuzebudget | Kort bericht

 

Lijfrente

Lijfrente en scheiding | Artikel

Geen verlenging wettelijke termijn aankoop lijfrente | Kort bericht

 

Sparen en beleggen

Toch geen vrijstelling box 3 voor letselschadevergoedingen | Kort bericht
 

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële)wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving. Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

 

Artikelen

Lijfrente en scheiding

Fiscale Zaken VIVAT

Vraag: Een klant is gescheiden en heeft een lijfrente. Het is de bedoeling dat ieder 50% van het kapitaal beschikbaar krijgt bij expiratie bij leven en bij overlijden is het de bedoeling om het deel van de overleden ex-partner toe te laten komen aan de kinderen die uit hun huwelijk zijn geboren. Nu is aan de verzekeraar het volgende gevraagd. De man (klant) is verzekeringnemer en verzekerde. De man en zijn ex-vrouw moeten ieder voor 50% onherroepelijk begunstigde worden en zij aanvaarden dan die begunstiging. De kinderen zijn in geval van vooroverlijden van de man direct begunstigde voor het deel dat aan hem toekomt. Ingeval van vooroverlijden van de ex-vrouw zijn zij op de einddatum begunstigde voor het deel dat aan haar zou toekomen.  De verzekeraar zegt dat dit niet is toegestaan. Klopt hetgeen de verzekeraar zegt?

Korte berichten

Teleurstelling over het resultaat van beschikbarepremieregelingen

De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het Kifid heeft recent in twee zaken een bindend advies afgegeven. Twee pensioengerechtigden waren een procedure bij het Kifid gestart aangezien zij teleurgesteld waren over de pensioenuitkeringen die hun regeling had opgeleverd.
Kern van de klachten was dat de door de beide verzekeraars gehanteerde levensverwachting, de periodiek te ontvangen pensioenuitkeringen laag uitvielen. In een van de twee gevallen werd ook aangevoerd dat de administratiekosten te hoog zouden zijn.
De commissie die de zaken heeft beoordeeld begrijpt de teleurstelling en tekent aan dat sprake is van een breder maatschappelijk probleem. Die is veroorzaakt door de hogere levensverwachting en de al langere tijd aanhoudende lage rente.
De commissie oordeelt dat verzekeraars de vrijheid hebben om de pensioengerechtigde “per de pensioendatum een aanbod voor een levenslang ouderdomspensioen te doen op basis van hun eigen tarieven en uitgangspunten, waaronder ook de door henzelf gehanteerde levensverwachting”. Verzekeraars zijn niet gebonden aan de levensverwachting zoals gepubliceerd door het CBS. Daartegenover staat de vrijheid van de pensioengerechtigde om bij meerdere verzekeraars offertes op te vragen en te kiezen voor het meest gunstige pensioen.
In beide gevallen hebben de pensioengerechtigden het aanbod van de verzekeraar geaccepteerd. De commissie geeft aan dat niet is gebleken dat een van de verzekeraars tekort is geschoten bij hun aanbod. De commissie wijst de vorderingen dan ook af.
(Uitspraken Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-596 en 2019-597, 15 augustus 2019)

(oktober 2019)
 

Verboden onderscheid naar leeftijd bij pensioen met keuzebudget

Een werkgever overweegt om per 1 januari 2020 haar middelloonregeling te vervangen door een beschikbarepremieregeling. De premies zullen worden gebaseerd op een staffel zoals gepubliceerd door de staatssecretaris van Financiën. Binnen bepaalde grenzen kunnen deelnemers ervoor kiezen voor een lagere pensioenopbouw en een hoger netto salaris. Dit keuzebudget leidt er toe dat bij toepassing ervan oudere werknemers een hoger salaris ontvangen dan jongere werknemers.
Het College voor de Rechten van de Mens geeft aan dat toepassing van de staffel voor de vaststelling van de premie een toegestaan leeftijdsonderscheid is. De verschillen in de staffels zijn gebaseerd op actuariële berekeningen.
Gevolg van de invoering van de nieuwe regeling is dat er een verschil in beloning ontstaat als medewerkers met dezelfde pensioengrondslag maar met verschillende leeftijden, een verschillend salaris ontvangen. De jongere collega ontvangt immers een lager salaris dan zijn oudere collega. Dit is een direct onderscheid op grond van de leeftijd, aldus het c0llege. Het college stelt vast dat er geen legitiem doel is voor het leeftijdsonderscheid bij de beloning. Het onderscheid is daarmee niet objectief gerechtvaardigd. De conclusie is dat een dergelijke regeling leidt tot een verboden onderscheid op grond van de leeftijd.
(College voor de Rechten van de Mens, oordeel 2019-96, 13 september 2019)

(oktober 2019)

Geen verlenging wettelijke termijn aankoop lijfrente

Een man bedingt in 1997 een stakingslijfrente bij zijn BV. In augustus 2011 wordt de man 65 jaar. Op dat moment krijgt hij de beschikking over het lijfrentekapitaal om daarmee een lijfrente-uitkering aan te kopen. De man moet dit - gelet op de wettelijke termijn van artikel 3.133 lid 3 Wet IB 2001 - uiterlijk 31 december 2012 doen. 
De man bedingt geen lijfrente. Reden is dat hij wil aanzien of de resultaten van de BV verbeteren. De resultaten over 2012, 2013, 2014 en 2015 zijn namelijk negatief. In 2017 legt de inspecteur een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 op. De waarde van de lijfrenteaanspraak van € 71.402 wordt daarbij belast. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het feit dat de resultaten van de BV negatief waren en zouden kunnen verbeteren geen bijzondere omstandigheden vormen die een verlenging van de wettelijke termijn rechtvaardigen. In hoger beroep neemt Hof Amsterdam het oordeelt van de rechtbank over en het beroep wordt ongegrond verklaard. De man had binnen de wettelijke termijn de lijfrente kunnen laten ingaan en de uitkeringen bijvoorbeeld kunnen verrekenen met zijn rekening-courantschuld. 
(Hof Amsterdam 21 maart 2019, nr. 18/00289, ECLI:NL:GHAMS:2019:979)

Noot:

De laatste tijd verschijnen vaker uitspraken waarbij de lijfrentegerechtigde meent dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke termijn voor de aankoop van een uitkering verlengd zou moeten worden. Zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 16 januari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:80). Rechters blijken niet snel mee te gaan in de gedachten van belastingplichtigen dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
In deze zaak valt nog op dat de man de problemen redelijk eenvoudig had kunnen voorkomen door de einddatum van de lijfrente tijdig (maximaal) vijf jaar op te schuiven. De uiterste ingangsdatum van een (oudedags)lijfrente was toen immers 65 jaar plus vijf jaar (nu AOW-leeftijd plus vijf jaar).

(oktober 2019)

Toch geen vrijstelling box 3 voor letselschadevergoedingen

De staatssecretaris van Financiën heeft - in aanvulling op zijn brief van 12 juli - een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over een mogelijke uitzondering in box 3 voor letselschadevergoedingen. Staatssecretaris Snel begint zijn brief met de opmerking dat hij begrip heeft voor het onbehagen over het feit dat het vermogen in box 3 wordt belast alsof een deel van hun vermogen uit beleggingen bestaat, in het geval dat de letselschadevergoeding wordt aangehouden op een spaarrekening. Hij verwijst naar de nieuwe plannen voor box 3 waarbij het werkelijk spaargeld centraal wordt gesteld.
Vervolgens komt de staatssecretaris met zijn conclusie:
“Het kabinet vindt een vrijstelling voor letselschadevergoedingen voor box 3 geen optie, omdat het in strijd is met het uitgangspunt van box 3 dat vermogen dat op de peildatum tot het bezit behoort deel uitmaakt van de rendementsgrondslag.”
Verder stelt de staatssecretaris vast dat voorwaarde voor een vrijstelling is dat bepaalbaar moet zijn wat onder de vrijstelling valt. Door de zogenoemde verwatering is dat bij een letselschadevergoeding niet mogelijk. Bij een afname van het vermogen door het opnemen van de schadevergoeding is niet te zien welke euro’s dat zijn. Hierdoor is een uitzondering voor letselschadevergoedingen in box 3 in beginsel niet mogelijk. Dat zou nog anders kunnen zijn als het bedrag van de schadevergoeding apart van het andere vermogen gevolgd zou kunnen worden. Daarvoor zouden extra voorwaarden nodig zijn.
Ook stelt Snel vast dat gebruikelijk is om bij het bepalen van de omvang van de schade rekening te houden met gevolgschade, zoals belastingheffing. Een vrijstelling in box 3 zou leiden tot lagere schadevergoedingen.
De staatssecretaris sluit af met de conclusie dat het kabinet geen voorstander is van het uitzonderen van letselschadevergoedingen van de grondslag in box 3.
(Brief staatssecretaris van Financiën, 26 september 2019, kenmerk 2019-0000158628)

Noot:

Iets later dan toegezegd komt de staatssecretaris van Financiën met zijn definitieve reactie op de motie Leijten-Lodders over letselschadevergoedingen. 
Dat uitzonderingen op de hoofdregel eigenlijk niet wenselijk zijn, is te billijken. Het argument dat extra voorwaarden nodig zouden zijn om het specifieke vermogen te kunnen volgen, is niet sterk. Voor fiscale faciliteiten gelden namelijk eigenlijk altijd wel (extra) voorwaarden.
Op de aangekondigde maatregelen in box 3 is zeker iets af te dingen, zie Prinsjesdag 2019. Belastingplichtigen met een letselschadevergoeding zullen die maatregelen waarschijnlijk niet als een oplossing ervaren.

(oktober 2019)

Korte berichtenlabel

Korte berichten