FA Nieuwsbrief september 2019

Jaargang 8 nummer 1

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Opname pensioenbedrag ineens (onderdeel principeakkoord pensioen) | Artikel
Is het gesjacher met payroll nu eindelijk voorbij? | Artikel
Vernieuwd vraag en antwoord over redelijk termijn aankoop pensioen | Kort bericht
Pensioen kan niet voor 50% worden toegedeeld aan echtgenote | Kort bericht

Eigen Woning

Evaluatie eigenwoningregeling: mogelijke defiscalisering eigen woning of naar box 3 | Kort bericht

Sparen en beleggen

Aanspraak op letselschadevergoeding voldoende voor box-3-heffing | Kort bericht

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving.

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

Artikelen

Opname pensioenbedrag ineens (onderdeel principeakkoord pensioen)

Kees Vivat

Na de snelle aanpassingen rondom de AOW-ingangsdatum is minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de slag gegaan met het creëren van de mogelijkheid een pensioenbedrag ineens op te nemen, een ander punt uit het Principeakkoord pensioen. De eerste aanzet is gegeven met een zogenoemde Hoofdlijnenbrief van de minister. Blijkbaar is het op dit punt niet nodig om te wachten op de stuurgroep die zal bestaan uit vertegenwoordigers van de sociale partners en het kabinet.

 

 

Is het gesjacher met payroll nu eindelijk voorbij?

Jasper Brainnet

“Payroll is gesjacher van de bovenste plank waar een fatsoenlijk land zich voor moet schamen. In België en Duitsland is het verboden”
Deze dringende boodschap kregen de leden van de Eerste Kamer, voordat zij besloten in te stemmen met de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB). Kennelijk was er jarenlang iets goed mis met de arbeidscontracten van ongeveer 200.000 werknemers, die langdurig voor een bedrijf werken dat niet hun werkgever is. Deze groep heeft een arbeidsovereenkomst met een ‘payrollbe-drijf’, dat hen ter beschikking stelt aan een ander bedrijf: een inlener. 

Korte berichten

Vernieuwd vraag en antwoord over redelijk termijn aankoop pensioen

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioen (CAP) heeft diverse malen over de redelijke termijn een vraag en antwoord gepubliceerd. De laatste keer was dat in 2017. In juni 2019 is een vernieuwde versie gepubliceerd. Ten opzichte van de vorige versie is nieuw dat het CAP - voor de uitkering bij leven - expliciet vermeldt dat het “uitstel van de ingangsdatum […] zich ook [kan] voordoen zonder expliciete wijziging van de eerder gesloten polis”.
Uitgangspunt blijft dat in alle gevallen waarin sprake is van een uitkering bij leven een periode van zes maanden na de overeengekomen expiratie- of deblokkeringsdatum in ieder geval als redelijke termijn wordt aangemerkt. Die termijn kan zonder aanpassing van de overeenkomst worden verlengd naar het tijdstip waarop de AOW-leeftijd plus vijf jaar wordt bereikt. Voor loonstamrechten geldt in dat kader het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt.
Het vraag en antwoord vermeldt ook nog expliciet dat de termijnen alleen gelden als de hoogte van de pensioenuitkering niet al van tevoren vaststaat. Bij eindloon- of middelloonpensioenen (of pensioenen uit een beschikbare-premieregeling waarbij de premie onmiddellijk is omgezet in een aanspraak op een uitkering) geldt de redelijke termijn niet. Ook voor loonstamrechten geldt dat als de hoogte van de uitkeringen al in de overeenkomst vastligt, de hiervoor besproken termijnen niet gelden.
(Centraal Aanspreekpunten Pensioen, V&A 10-001 Redelijke termijn voor de aankoop van een recht op pensioen- of stamrechtuitkeringen bij expiratie of deblokkering d.d. 200619)

Noot:

Enkele van de vorige versies van dit vraag en antwoord hebben de gemoederen in de praktijk al flink bezig gehouden. Echt duidelijk wilde het maar niet worden.
Gelukkig is het CAP nu met een nieuwe versie van V&A 10-001 gekomen. Daarmee is de dreiging van fiscale sancties in voorkomende gevallen (van onoplettendheid, niet kunnen kiezen of zelfs onwil) minder snel aan de orde. Blijft bijvoorbeeld wel het probleem dat op de expiratiedatum – en indien de deelnemer niet vóór de expiratie-/pensioenrichtdatum heeft gekozen voor ‘regulier’ uitstel van de pensioeningangsdatum - de beleggingen normaal gesproken eindigen en het geëxpireerde kapitaal vervolgens op een niet/nauwelijks renderende (tussen)rekening terecht komt. Tevens lijkt de fiscale en civiele (Pensioenwet) wetgeving nog niet goed op elkaar afgestemd op dit punt. Maar het is niet aan de Belastingdienst om dat aspect op te lossen.

(september 2019)

Pensioen kan niet voor 50% worden toegedeeld aan echtgenote

Een man ontvangt pensioen van een pensioenfonds. De man is van mening dat zijn pensioen voor 50 % kan worden toegedeeld aan hemzelf en voor 50 % aan zijn echtgenote. Daarom maakt hij bezwaar tegen zijn aanslag inkomstenbelasting 2016 en verzoekt hij om ambtshalve herziening van de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2015.
De man tekent beroep aan tegen de afwijzing van het bezwaarschrift en het verzoek.
Ter onderbouwing stelt de man dat het pensioen in de algehele gemeenschap van goederen valt en dat het is opgebouwd uit premies die zijn ingehouden op zijn loon en daarmee ten laste van die gemeenschap zijn gekomen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Wet IB 2001 zelfstandige regels voor de toerekening kent. Pensioeninkomsten worden belast bij degene die dat pensioen heeft opgebouwd en het pensioen ontvangt.
De rechtbank haalt de artikelen 3.81 van de wet IB 2001, artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 2.17 van de wet IB 2001 aan. De rechtbank overweegt dat op grond van die bepalingen pensioenuitkeringen worden toegerekend aan degene door wie die inkomsten zijn verworven en genoten.
De rechtbank stelt vast dat de man het pensioen heeft opgebouwd in het kader van zijn dienstbetrekking en dat het pensioen ook aan hem wordt uitgekeerd. De Belastingdienst heeft op goede grond het pensioen volledig aan de man toegerekend.
Het beroep van de man wordt ongegrond verklaard.
(Rechtbank Noord-Nederland, 20 december 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:5343)

Noot:

De Wet IB 2001 kent enkele bepalingen waardoor echtgenoten en partners inkomensbestanddelen kunnen verdelen dan wel samenvoegen. Denk bijvoorbeeld aan de inkomsten uit de eigen woning of vermogensbestanddelen in box 3. Maar dat zijn uitzonderingen op de hoofdregel dat ‘inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner […] in aanmerking [worden] genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten’ (artikel 2.17, lid 1 Wet IB 2001). Oftewel: inkomen wordt individueel belast (tenzij er een specifieke uitzonderingsbepaling geldt; die zijn opgenomen in de volgende leden van artikel 2.17).

(september 2019)

Evaluatie eigenwoningregeling: mogelijke defiscalisering eigen woning of naar box 3

Het ministerie van Financiën voert een evaluatie van de eigenwoningregeling uit. Om de effecten op de welvaart, het domein van de woningmarkt en de huizenprijzen van vijf huidige fiscale regelingen in kaart te brengen is het Centraal Planbureau (CPB) door het ministerie ingeschakeld om met het CPB-woningmarktmodel een analyse te maken. Naast vijf bestaande fiscale regelingen, te weten: 1) beperking renteaftrek, 2) uitfasering Wet Hillen, 3) invoering toptarief eigenwoningforfait, 4) invoering aflossingseis van dertig jaar, 5) invoering tariefbeperking aftrek kosten eigen woning, zijn drie potentiële eindbeelden van de eigenwoningregeling onderzocht. Deze eindbeelden zijn:

  1. defiscalisering van de eigen woning;
  2. a. verplaatsing van de eigen woning naar box 3 met eerste € 300.000 vrijgesteld; en
  1. b. verplaatsing van de eigen woning naar box 3 met algemene vrijstelling van € 300.000.

De effecten die in kaart zijn gebracht gaan over de lange termijn rekening houdend met de invoering van de vijf genoemde bestaande fiscale regelingen en de eventueel in te voeren eindbeelden (‘ex-post’). In het woningmarktmodel is het gedrag van aanbieders en woninggebruikers gemodelleerd waarbij wordt aangenomen dat zij rationeel handelen en alle beschikbare informatie gebruiken om tot een keuze te komen.
De ex-post effecten van de vijf bestaande fiscale regelingen leiden volgens de uitkomsten tot een structurele welvaartswinst van 0,25% van het bbp. Daarnaast dalen huizenprijzen structureel met 3,5%. Het aandeel van huurwoningen in de totale woonconsumptie neemt toe met 1,11%. Ook de ex-post effecten van de potentiële eindbeelden zijn onderzocht waarbij wordt uitgegaan van een afschaffing van de overdrachtsbelasting van 2% voor woningen. Van de drie onderzochte eindbeelden zijn de effecten na een mogelijke invoering van optie 2b – woning naar box 3 met een algemene vrijstelling van 300.000 euro – in alle categorieën het grootst. De structurele welvaartswinst stijgt met 0,66%, de huizenprijzen dalen structureel met 8,57% en het aandeel van huurwoningen stijgt met 5,03%.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek komt het kabinet met een reactie in het vierde kwartaal van 2019.
(CPB notitie ‘Ex-post effecten woningmarktmaatregelen’, juli 2019 en brief staatssecretaris van Financiën, 4 juli 2019, kenmerk  2019-0000106433)

(september 2019)

Aanspraak op letselschadevergoeding voldoende voor box-3-heffing

Een man wordt in 2003 als voetganger aangereden door een motorvoertuig. Het ongeval veroorzaakt bij de man ernstig hoofd- en hersenletsel. Na tien jaar procederen heeft de verzekeraar van degene die het voertuig bestuurde een vaststellingsovereenkomst opgesteld voor een bedrag van € 570.000 (waarvan € 10.00 eerder als voorschot is uitbetaald).
Namens de verzekeraar is de overeenkomst op 9 december 2013 ondertekend.
De man heeft advies ingewonnen en overleg gevoerd en tekent de overeenkomst op 7 januari 2014. Eind januari 2014 wordt het bedrag bijgeschreven op de bankrekening van de man.
In de aangifte over het jaar 2014 heeft de man geen inkomen uit sparen en beleggen opgenomen. De aanslag over 2014 is conform aangifte opgelegd, maar er volgt een navorderingsaanslag voor 2014 naar aanleiding van de aangifte over 2015.
In geschil is of de uitkering van de verzekeraar aan de man - het bedrag van € 560.000 - behoort tot de rendementsgrondslag van de man per 1 januari 2014.
Het hof oordeelt dat voor de afhandeling van de aansprakelijkheid de verzekeraar zich door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst bereid heeft verklaard aan belanghebbende een slotuitkering te betalen van € 560.000. Hierdoor heeft de aanspraak van de man “uit hoofde van artikel 185 WVW [Wegenverkeerswet 1994] kort voor de peildatum de vorm gekregen van een wilsrecht”. Het hof is van mening dat de man het op 1 januari 2014 helemaal in eigen hand heeft om een vordering ter grootte van € 560.000 te doen ontstaan. Het hof bepaalt de waarde van het wilsrecht op genoemde datum daarom op € 560.000. Het feit dat het geld niet direct beschikbaar is, is niet relevant.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 9 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3101)

Noot:

Op Prinsjesdag wordt duidelijk of er verandering komt in de box-3-heffing over letselschade-uitkeringen. Dit blijkt uit een brief van de staatssecretaris van Financiën van 8 juli 2019 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 026, nr. 71). Op 17 september komt daarmee dan de definitieve reactie op de motie van de leden Leijten en Lodders over letselschadevergoedingen bij het Belastingplan 2019.

(september 2019)

Korte berichtenlabel

Korte berichten